Betekenis
Hajj betekent letterlijk “op weg gaan naar een plaats”. Islamitisch gezien verwijst het echter naar de jaarlijkse pelgrimstocht die moslims naar Makkah maken met de bedoeling bepaalde religieuze riten uit te voeren volgens de methode die is voorgeschreven door de Profeet Mohammed, moge de barmhartigheid en zegeningen van God over hem zijn.
De hadj en de riten ervan werden voor het eerst door God verordend in de tijd van de profeet Abraham en hij was degene aan wie God de bouw van de Kaaba – het Huis van God – had toevertrouwd, samen met zijn zoon Ismaël te Makkah. Allah beschreef de Kaaba en de bouw ervan als volgt:
“En gedenk toen Wij Abraham de plaats van het [Heilige] Huis toonden [zeggende]: Associeer niets [in aanbidding met Mij en zuiver Mijn Huis voor hen die het omcirkelen [d.w.z. Tawaaf verrichten] en hen die opstaan voor het gebed en hen die zich neerbuigen en zich ter aarde werpen [in het gebed enz.].” (Koran 22:26)
Geschiedenis van de Kaaba
Na de bouw van de Kaaba, kwam Abraham elk jaar naar Makkah om de hadj te verrichten, en na zijn dood werd deze praktijk voortgezet door zijn zoon. Met het verstrijken van de tijd werden echter zowel de vorm als het doel van de hadj-riten veranderd. Naarmate de afgoderij zich over Arabië verspreidde, verloor de Kaaba haar zuiverheid en werden er afgodsbeelden in geplaatst. De muren werden bedekt met gedichten en schilderijen, waaronder een van Jezus en zijn moeder Maria. Uiteindelijk werden er meer dan 360 afgodsbeelden rond de Kaaba geplaatst.
Tijdens de hadj-periode zelf was de sfeer rond het heilige gebied van de Kaaba als in een circus. Mannen en vrouwen gingen naakt rond de Kaaba, met het argument dat zij zich voor God moesten vertonen in dezelfde staat als waarin zij geboren waren. Hun gebed werd verstoken van elke oprechte gedachtenis aan God en werd in plaats daarvan gereduceerd tot een reeks van handgeklap, gefluit en het blazen op hoorns. Zelfs de oproep tot de hadj werd door hen vervormd met de volgende toevoegingen: “Niemand is Uw deelgenoot, behalve hij die door U is toegelaten. U bent zijn Meester en de Meester van wat hij bezit.”
Er werden ook offers gebracht in de naam van God. Het bloed van de geofferde dieren werd echter op de muren van de Kaaba gegoten en het vlees werd aan pilaren rond de Kaaba gehangen, in de overtuiging dat God het vlees en bloed van deze dieren eiste.
Zingen, drinken, overspel en andere immorele daden waren aan de orde van de dag onder de pelgrims en de poëziewedstrijden, die werden gehouden, vormden een belangrijk onderdeel van het hele hadj-evenement. In deze wedstrijden prezen dichters de dapperheid en pracht van hun eigen stamgenoten en vertelden overdreven verhalen over de lafheid en gierigheid van andere stammen. Er werden ook wedstrijden in vrijgevigheid gehouden, waarbij het stamhoofd enorme ketels opstelde en de pelgrims te eten gaf, alleen maar om bekend te worden om hun extreme vrijgevigheid.
Afstand van de handeling van profeet Ibrahim (as)
Zo had het volk de leer van hun voorvader en leider Abraham totaal verlaten. Het Huis dat hij rein had gemaakt voor de verering van God alleen, was door de heidenen totaal ontheiligd en de rituelen die hij had ingesteld, waren door hen volledig verdraaid. Deze droevige toestand duurde bijna twee en een half duizend jaar. Maar na deze lange periode brak de tijd aan dat de smeekbede van Abraham werd verhoord:
“Onze Heer! Onze Heer, zend tot hen een boodschapper uit hun midden, die hun Uw Verzen voordraagt en die hen onderwijst in het Boek en de Wijsheid en die hen heiligt. Voorwaar, U bent de Almachtige, de Alwijze.” (Koran 2:129)
En inderdaad, een man met de naam Mohammed ibn ‘Abdullaah werd geboren in de stad waar Abraham eeuwen eerder deze smeekbede had gedaan. Drieëntwintig jaar lang verspreidde de profeet Mohammed de boodschap van het monotheïsme – dezelfde boodschap waarmee Abraham en alle andere profeten waren gekomen – en vestigde hij de wet van God op het land. Hij stelde alles in het werk om het woord van God te laten zegevieren en zijn overwinning op de leugen culmineerde in het verbrijzelen van de afgoden in de Kaaba, die opnieuw het universele centrum werd voor de aanbidders van de ene ware God.
Niet alleen ontdeed de profeet de Kaaba van alle onreinheden, maar hij herstelde ook alle riten van de hadj die met Gods toestemming waren ingesteld in de tijd van Abraham. Specifieke voorschriften in de Koran werden geopenbaard om alle valse riten uit te bannen die in de pre-islamitische periode welig tierden. Alle onfatsoenlijke en schandelijke daden werden streng verboden in Gods verklaring:
“Tijdens de hadj mag er geen onzedelijkheid zijn, noch geruzie.” (Koran 2:197)
Profeet Mohammed (vzmh) greep in
Wedstrijden tussen dichters in de verheerlijking van hun voorvaderen en de prestaties van hun stamgenoten werden allemaal gestopt. In plaats daarvan zei God tegen hen:
“En wanneer gij uwe rituelen hebt volbracht, gedenkt dan God, zoals gij uwe voorvaderen gedenkt; neen, met een krachtiger gedenken.” (Koran 2:200)
Wedstrijden in vrijgevigheid waren ook verboden. Natuurlijk werd het voeden van de arme pelgrims nog steeds aangemoedigd zoals dit in de tijd van Abraham werd gedaan, maar God beval dat het slachten van de dieren dat voor dit doel werd gedaan, moest worden gedaan met het oog op het welbehagen van God en niet op roem en lof van de mensen. Hij zeide:
“Noemt dus den naam van God over deze dieren, wanneer zij in lijnen worden opgesteld. En wanneer zij op hun zij liggen (na het slachten), eet er dan van en voedt de bedelaar die niet vraagt en de bedelaar die vraagt. (Koran 22:36)
Wat betreft de betreurenswaardige praktijk om het bloed van de geofferde dieren op de muren van de Kaaba te spatten en hun vlees op altaren te hangen, toen deelde God hun duidelijk mede dat:
“Het is noch hun vlees noch hun bloed dat God bereikt, maar het is Taqwaa (vroomheid) van jullie dat Hem bereikt.” (Koran 22:37)
De Profeet, moge de barmhartigheid en zegeningen van God op hem rusten, maakte ook een einde aan de praktijk om naakt rond de Kaaba te cirkelen en het argument dat de heidenen aanvoerden om dit ritueel te rechtvaardigen werd scherp weerlegd in Gods vraag:
Zeg: “Wie heeft de tooi [d.w.z. kleding] verboden die God aan Zijn dienaren heeft gegeven?” (Koran 7:32)
Einde aan de pre-islamitische praktijken
Een ander gebruik dat door de Koran verboden werd, was het vertrek voor de hadj zonder proviand voor de reis mee te nemen. In de pre-islamitische periode waren er mensen die beweerden rechtschapen te zijn en volledig afhankelijk van God, en die de hadj onder het bedelen van voedsel aflegden. Zij beschouwden dit gedrag als een teken van vroomheid en als een bewijs van hun vertrouwen in God. Maar God vertelde de mensen dat het hebben van voldoende proviand voor de reis een van de voorwaarden was voor het verrichten van de hadj. Hij zei:
“En neem een voorziening [met u mee] voor de reis, maar de beste voorziening is vroomheid.” (Koran 2:197)
Op deze manier werden alle pre-islamitische praktijken, die gebaseerd waren op onwetendheid, afgeschaft en werd (De Hajj / bedevaart) opnieuw een toonbeeld van vroomheid, godsvreze, zuiverheid, eenvoud en soberheid. Wanneer de pelgrims nu de Kaaba bereikten, troffen zij daar niet langer de kermissen, de stoeipartijen en de lichtzinnigheid aan, die eens de geesten van de pelgrims daar hadden beziggehouden. Nu was er de gedachtenis aan God bij elke stap en elke handeling en elk offer was aan Hem alleen gewijd. Het was dit soort hadj die de beloning van het paradijs waardig was, zoals de Profeet zei:
“De beloning voor een aanvaarde hadj is niets minder dan het paradijs.” (Saheeh Al-Bukhari)