Achtergrond
De volgende Profeet, die in de Koran voorkomt, is Hud [vrede zij met hem]. Hij is de zoon van Shalikh/Shalukh, de zoon van Arfakhshadh, de zoon van Sam, de zoon van Noach. En volgens een andere overlevering de zoon van Abir, de zoon van Shalikh/Shaluk, de zoon van Arfakhshadh, de zoon van Sam, de zoon van Noach. En volgens een andere overlevering de zoon van Abdullah, de zoon van Rabah, de zoon van Jaroed, de zoon van Aad, de zoon van Gawas, de zoon van Iram, de zoon van Sam, de zoon van Noach.
Het volk van ‘Aad
Er wordt gezegd dat er Arabisch werd gesproken in de tijd van Hud [vrede zij met hem]. Hij werd gestuurd naar het volk Aad, die leefden in Jemen. Dit volk leefde eerst in tenten en vervolgens maakten zij grote gaten in de bergen om daarin te leven. Ook dit volk begon met het aanbidden van verschillende afgodsbeelden, zoals Samad, Samoed en Hirr. Hierop werd
Hud [vrede zij met hem] gestuurd. In de Koran wordt Hud [vrede zij met hem] beschreven als een broeder voor zijn volk. Het volk van ‘Aad was een volk dat zwakken onderdrukte en zeer hoogmoedig was.
Het volk van ‘Aad kreeg voor lange tijd geen regen en daarop stuurden ze circa zeventig mensen naar de Ka’ba om te bidden voor regen. Eenmaal in de Hijaaz aangekomen kwamen ze bij Muawiya ibn Bakr, een rijke man die hun als gasten ontving. De groep begon te genieten van al het eten en drinken en gingen voor ongeveer een maand lang feesten, totdat Muawiya
hun zat was. Vervolgens gingen ze naar de Ka’ba om een smeekbede te verrichten voor regen en zagen ze drie wolken uit de verte richting hen komen. De drie wolken waren allen anders, de één was wit, de ander rood en de derde was zwart. Ze mochten één van de drie wolken kiezen en kozen voor de zwarte wolk, omdat ze dachten dat daarin regen zat. In deze wolk
zat echter de bestraffing voor het volk van ‘Aad.
De bestraffing
In de gekozen wolk zaten zand en stenen en daarmee werd het volk van ‘Aad vernietigd. Er was een kleine groep van het volk van ‘Aad, genaamd Banu Lawniya, die in Mekka leefden en zich niet schuldig maakten aan afgodendienarij. Deze groep werd niet getroffen.
Allah zegt over deze bestraffing: ‘’Toen zij het als een dikke bewolking zagen opkomen die hun valleien naderde zeiden zij: “Dat is een opkomende bewolking die ons regen brengt.” “Welnee, het is wat jullie wilden verhaasten, een wind waarin een pijnlijke bestraffing is, die alles op bevel van zijn Heer vernietigt.” ’s Morgens was het zo dat slechts hun huizen gezien werden. Zo vergelden Wij aan de misdadige mensen. Wij hadden hun zoveel macht gegeven als Wij aan jullie niet hebben gegeven. En
Wij hadden hun gehoor, gezichtsvermogen en harten gegeven, maar hun gehoor, hun gezichtsvermogen en hun harten baatten hun niets toen zij Gods tekenen ontkenden en zij werden ingesloten door dat waarmee zij de spot dreven.1
En: ‘’[Het volk van] ‘Aad heeft eveneens [de waarschuwers en de waarschuwingen] geloochend en hoe [streng] was Mijn bestraffing en Mijn waarschuwing! Wij hebben naar hen een razende storm gezonden, op een Dag van voortdurende rampzaligheid, die de mensen wegzwiepte alsof zij ontwortelde palmstronken waren.’’2
En: ‘’En wat de ‘Aad betreft: zij zijn door een razende, verwoestende wind vernietigd. Hij heeft haar [de wind] zeven nachten en acht dagen achtereen onophoudelijk op hen losgelaten. Je zag het volk daar liggen, geveld, alsof zij holle palmstronken waren.’’3
De Profeet [sal Allahu alayhi wa sallam] zei over deze tornado dat de omvang niet groter was dan een ring, wat duidt op een zeer krachtige tornado. Daarom deed de Profeet [sal Allahu alayhi wa sallam] de volgende smeekbede als er wind was: ‘’O Allah, ik vraag U het goede uit deze wind en ik zoek toevlucht bij U tegen het kwade ervan.’4
Het volk van ‘Aad is dus met een tornado vernietigd en er bleef niemand over, behalve degenen die in Hud geloofden. De anderen wilden de religie van hun ouders niet veranderen voor de waarheid.
1 Surat al-Ahqaf, verzen 24-26
2 Surat al Qamar, verzen 18-20
3 Surat al-Haqqa, verzen 6-7
4 Abu Dawud en Ibn Majah