Achtergrond van Harun (as)
Profeet Harun (Aron) (as) was een van de profeten van de ‘Kinderen van Israël’ (Bani Israil) en de broer van Profeet Musa (as). Na de dood van Profeet Yusuf (as) volgden de Israëlieten en andere mensen die in Egypte leefden een tijdje het pad dat hij liet zien, maar daarna vergaten ze de waarheid. Ondertussen viel het bestuur van Egypte in handen van de Kopten. De Kopten aanbaden de sterren en afgoden.
De Kopten begonnen de Kinderen van Israël te verachten en gebruikten hen voor zware en moeilijke arbeid.
De Kinderen van Israël waren een zeer overvolle gemeenschap en waren verdeeld in twaalf takken, afstammelingen van de zonen van Profeet Yakub (as). Zij wilden af van de onderdrukking van de Kopten. Hoewel ze toestemming vroegen om naar Kanaän te gaan, het land van hun grootvaders, werd hen dat niet toegestaan.
Zoals in elke periode, vertegenwoordigde ook de Farao van die periode onderdrukking en deed de mensen zuchten onder kwelling.
De vermenigvuldiging van de Kinderen van Israël baarde de Kopten en hun heerser Farao zorgen. Ze waren bang dat de kinderen van Israël in opstand zouden komen en hen kwaad zouden doen.
Hun vijand: de farao
Farao riep op een dag zijn geestelijken bij zich. Hij vroeg hen om informatie over de toekomst. Een van de priesters vertelde Farao dat er een kind van de kinderen van Israël geboren zou worden dat zijn heerschappij zou schaden. Farao was bang zodra hij dit hoorde en begon voorzorgsmaatregelen te nemen. Daarom beval hij alle mannelijke kinderen van de Kinderen van Israël te doden.
Musa (as) werd in deze periode geboren en werd in een kist achtergelaten en in de rivier gegooid zodat hij niet gedood zou worden. Hij groeide op in het paleis van de Farao. Allah wilde en voedde Musa (as) op in de ‘schoot’ van de Farao.
Profeet Harun is de oudere broer van Profeet Musa (Mozes) (as). Hij werd geboren vóór de periode waarin de mannelijke kinderen van de Kinderen van Israël werden gedood.
Profeet Harun (as) was groter dan Musa (as), witter van huid, bredere rug, met een duidelijke en gladde taal en een zacht temperament. Hij had een moedervlek op zijn voorhoofd (Hakim, al-Mustadrek, II, 577).
Confrontatie
Er is niet veel informatie over Profeet Harun in de Qur’an. In één vers wordt hij samen met Profeet Musa (as) genoemd.
Profeetschap werd gegeven aan Profeet Musa (as) terwijl hij terugkeerde uit Medië; hij werd geëerd met profeetschap.
Allah Almachtig beval Profeet Musa (as):
“Ga naar Farao, want hij heeft de grens overschreden.” (Ta’if, 20/24).
Profeet Musa (as) zei: “Mijn Heer, ik ben bang dat ze me zullen verloochenen” (Shuarâ, 26/12),
“Mijn hart zal verontrust zijn en mijn tong zal niet opengaan. Geef daarom het profeetschap ook aan Harun. Zij hebben ook een zaak van vergelding tegen mij, dus ik vrees dat zij mij zullen doden” (Shuarâ, 26/13, 14),
“Geef mij een vizier uit mijn familie. Mijn broer Harun. Versterk mijn rug met hem. Maak hem een partner in mijn werk. Opdat wij U veel zullen verheerlijken en U veel zullen gedenken. Voorwaar, U bent Degene die ons waarlijk ziet” (Ta’if, 20/29-35).
Allah Almachtig aanvaardde dit gebed van Musa. “O Musa! Waar jij om vroeg is jou gegeven.” (Ta’if, 20/36). Zo werd ook aan Harun (as) het profeetschap gegeven. “Ga naar Farao en zeg: ‘Wij zijn de profeten van de Heer der werelden, stuur de Kinderen van Israël met ons mee'” (Shuarâ, 26/16-17).
Grote uitdaging
Profeet Musa en Harun (as) baden tot Allah Ta’ala:
“Zij zeiden: Onze Heer! Voorwaar, wij zijn bezorgd dat hij ons zeer slecht zal behandelen, of dat hij buitensporig zal worden. Hij zei: Vrees niet, want Ik ben met jullie, Ik hoor en Ik zie. Ga naar hem toe en zeg: Wij zijn boodschappers van jouw Heer. Zend de kinderen Israëls onmiddellijk met ons mee en kwel hen niet. Wij hebben een Teken van jouw Heer gebracht. Voorwaar, aan ons is geopenbaard dat zij die ongelovig zijn en zich afwenden gepijnigd zullen worden…” (Ta’if, 20/45-48)
Musa en Harun gingen dus ’s nachts naar de Farao. Zij klopten op de deur. Farao was doodsbang toen de deur openging. Mozes en Aäron vertelden Farao dat zij de boodschappers van Allah, de Verhevene, waren en dat zij gekomen waren om hem uit te nodigen tot religie. Farao wees hen af en zei: “Ik ben jouw Heer, de Verhevene” (Naaziat, 79/24).
Aan Musa werd geopenbaard:
“Ga ’s nachts met mijn dienaren op weg. Maak voor hen een droog pad in de zee. Vrees niet dat zij jullie zullen inhalen” (Ta’if, 20/77).
Deze twee profeten gingen ’s nachts op weg met de kinderen van Israël. Farao en zijn soldaten, die op de hoogte waren van deze situatie, volgden hen. Musa (as), Hârun (as) en de Kinderen van Israël werden gered door de zee over te steken. Farao en zijn soldaten verdronken in de zee.
De Kinderen van Israël kwamen naar het veld van ‘Tih’. Zij kregen manna en kwartel als voedsel (Al-Baqarah, 2/57); zij bleven bezwaar maken.
“Wij kunnen één soort voedsel niet verdragen. Bid voor ons tot jouw Heer, dat Hij ons wat van de groenten geeft die de aarde voortbrengt, en wat van de linzen en ajuinen en knoflook en linzen en uien” (Al-Baqarah, 2/61).
Profeet Musa adviseerde hen. Toen hij naar de berg Tûr werd geroepen, liet hij zijn broer Harun achter als zijn plaatsvervanger.
Afgoderij
De Israëlieten hadden hun goud en zilver meegenomen toen ze Egypte verlieten. Toen Musa (s.a.w.) naar Tur ging, verzamelde Sâmiri, een van de huichelaars van de Kinderen van Israël, dit goud en smolt het in een pot en maakte een kalf (afgod). Niet in staat om de afgoderij in hun harten te overwinnen, begon dit volk het kalf te aanbidden.
Hârun (as) adviseerde hen.
“O mijn volk! Jullie zijn hiermee op de proef gesteld. Jullie ware Heer is Allah, de Meest Barmhartige. Kom, volg mij en gehoorzaam mijn bevel.” (Taha, 20/90)
bevolen. De Kinderen van Israël luisterden niet naar Hârun (as).
Zij zeiden: “Wij zullen het kalf blijven aanbidden totdat Musa tot ons terugkomt” (Taha, 20/91).
Toen Musa (as) terugkeerde van de berg Tûr, zag hij dat zijn volk het kalf aanbad. Hij was hier erg bedroefd over. Hij was boos op zijn broer.
“O Harun! Wat heeft je weerhouden toen je zag dat zij afdwaalden?”
Zijn dood
Er wordt gezegd dat Hârun (as) honderdtien of honderdtwintig jaar oud was toen hij stierf op de berg in de woestijn van Tih. (Yâkubî, Tarih, I, 41).
Profeet Harun leefde lang. Samen met Profeet Mozes gaf hij raad aan zijn volk en verdroeg hun ondankbaarheid.