Amr Bin As behoorde tot de Sehm tak van de Quraysh stam. Voordat hij moslim werd, had hij een belangrijke plaats in het commerciële en politieke leven van Mekka. Hij was bevriend met Najâshî, de heerser van Abessinië. De Mekkaanse polytheïsten stuurden hem als gezant naar Najâshî voor de terugkeer van de moslims die naar Abessinië waren gemigreerd.
DE LIEVELINGEN VAN MEKKA
Hij werd met de Islam vereerd vóór de verovering van Mekka. Het is als volgt:
“Na de Slag om de loopgraaf begon hij na te denken over de Islam. Zijn familie en stam waren altijd tegen de Moslims. Maar hij stelde zich niet meer op tegen de Moslims zoals voorheen. In feite placht hij tegen degenen die hem veroordeelden te antwoorden: “Jullie zijn misleid.” Op een dag, terwijl hij in de bazaar reisde, ontmoette hij Khalid bin Walid. Hij opende zijn geest voor hem. Khalid zei dat hij dezelfde gedachte had. Samen kwamen ze naar Madinah naar de aanwezigheid van de Boodschapper van Allaah (vrede en zegeningen van Allaah zij met hem). Toen de Zon van de Twee Werelden ze zag, glinsterden zijn ogen van vreugde. Hij wendde zich tot zijn Metgezellen en zei: “Mekka heeft jullie zijn geliefden toegeworpen,” zei hij. Ze werden met de Islam vereerd door samen het woord-i shahada te brengen. Amr Bin As vroeg onze Profeet (s.a.) of zijn vroegere zonden vergeven zouden worden. Rasûl-i Ekrem (s.a.) zei: “De Islam telt de vorige niet mee…”
Nadat Amr Bin As (r.a.) zijn trouw had gezworen, gaf hij zijn verstand, genialiteit, vaardigheid en moed in dienst van de Islam. Hij bracht zijn leven altijd door op de slagvelden. Hij maakte verovering na verovering. Op een dag zei hij tegen onze Meester, de Zon van de Twee Werelden: “O Rasûlallah! Ik heb al die tijd tegen de Islam gewerkt, laat het bekend zijn dat ik vanaf nu tot de Islam ben toegetreden…” Onze Meester zei: “Binnenkort, binnenkort.”
Na korte tijd zei hij tegen Amr Ibn ‘As: “O Amr! Ik ben degene die het meest geliefd is van onze Meester, de Profeet (sall-Allâhu ‘alaihi wa sallam). Toen hij bij hem kwam, zei onze Meester tegen hem: “O Amr! Ik zou je graag ergens heen sturen aan het hoofd van een militaire eenheid. Ik wens je rijkdom toe. Moge Allah je vrede schenken en terugkeren met veel goede rijkdom.” Hij zei: “O Rasûlullah! Ik bekeerde me niet tot de Islam om rijkdom, maar om deel te nemen aan de jihad en om bij jou te zijn.” Hij zei: “O Rasûlullah! Daarop zei onze Meester: “O Amr, hoe mooi is de rechtvaardige rijkdom bij de rechtschapen mens”.
De Boodschapper van Allah (s.a.) stuurde hem met een troepenmacht van 300 man tegen de stam van Beliy, de ooms van zijn vader. Ze verbleven en rustten in een plaats die Zâtüsselâsil heette. Hier vernam hij dat andere stammen zich verenigd hadden en grote voorbereidingen tegen hen troffen. Hij vroeg om een hulptroepen uit Medina. Onze Meester stuurde een troepenmacht van 200 man onder bevel van Abu Ubayda Ibn Jarrah (r.a.), waaronder Hazrat Abu Bakr en Hazrat Umar (r.anhum). De Zon van Twee Werelden raadde Abu Ubaydah aan het niet oneens te zijn en samen op te treden. Met een troepenmacht van 500 man overviel Amr Ibn ‘As de woningen van de Beliy stam. De vijanden begonnen zich te verstrooien en te vluchten. Ze namen hun goederen mee en keerden in vrede en met buit naar Medina terug.
DE LIEVELINGSMENSEN VAN ONZE PROFEET
Na de Zāt al-Salāsil expeditie zei Amr ibn As (r.a) tegen zichzelf: “Als mijn plaats in de Boodschapper van Allah niet superieur was, zou hij me niet tot bevelhebber over Abu Bakr en ‘Umar gemaakt hebben…” Hij had een gevoel. Hij wilde dit testen. Hij kwam naar de aanwezigheid van de Boodschapper van Allah (s.a.) en zei: “O Rasûlullah! Wie is voor jou de meest geliefde van de mensen?” vroeg hij. Onze Profeet (s.a.) zei: “Het is ‘A’isha”. Hij zei: “Wie is de meest geliefde van de mensen?” Hij zei: “De vader van ‘A’isha.” “Wie zit er achter hem aan?” zei hij. Hij zei: “Umar”. Het gesprek ging verschillende keren door in de vorm van vraag en antwoord. Tenslotte viel hij stil, uit angst dat zijn naam tot het laatste zou worden nagelaten.
Amr Ibn ‘As (r.a.) nam deel aan de verovering van Mekka. Hij was aanwezig in Hunayn. Hij verpulverde de afgoden van de stammen van Suva en Benî Hüzeyl. De Zon van de Twee Werelden stuurde hem als gezant naar de heerser van Oman met een brief. Als gevolg van de prediking van de Islam werd de heerser van Oman moslim. Hij werd benoemd tot gouverneur van Oman. Hij bleef in deze positie tot de dood van de Boodschapper van Allah (s.a.). Daarna keerde hij terug naar Medina. Hij hield een toespraak bij de ceremonie van het zweren van trouw aan Hazrat Abu Bakr (r.a). Hazrat Abu Bakr (r.a.) zond hem naar de regio Palestina aan het hoofd van een kleine eenheid. Hij nam deel aan de gevechten van Ajnadin en Yarmouk. Tijdens de regering van Hazrat Umar (r.a.) nam hij Palestina volledig in handen. Hij veroverde Jeruzalem. Maar de mensen gaven de stad over aan Kalief ‘Umar.
VEROVERAAR VAN EGYPTE
Hij legde Hz. Ömer (r.a.) uit dat de verovering van Egypte strategisch van essentieel belang was, dat sommige van de Byzantijnse commandanten en soldaten die in Palestina en Syrië verslagen waren naar Egypte gevlucht waren en dat er elk moment gevaar uit die richting kon komen. Hij overtuigde de kalief om Egypte te veroveren. In 640 n.Chr. nam hij met een troepenmacht van vierduizend mensen de grensstad Ferema in. Met de hulp van 5000 versterkingen onder het bevel van Zubayr Ibn Awwam (r.a.) vernietigde hij het sterke Byzantijnse leger in Aynishems. Toen nam hij Alexandrië in en overheerste Egypte. Wegens deze successen kreeg hij de titel “Veroveraar van Egypte”. Hij werd de gouverneur van Egypte.
Hij maakte bestuurlijke en economische afspraken in Egypte. Hij stichtte de stad Fustat. Hij bouwde de naar hem genoemde moskee. Hij bouwde voor het eerst een minaret in deze moskee. Hij heropende het oude kanaal dat door de Farao’s was aangelegd en verbond de Nijl met de Rode Zee. Hij stuurde twintig scheepsladingen voorraden naar Hijaz. In de tijd van Hazrat ‘Uthman (r.a.) werd hij uit het gouverneurschap van Egypte gehaald en naar Medina gebracht. Hij kon niet samen met de kalief optreden bij de gebeurtenissen van Siffin en Hakem die plaatsvonden in de tijd van Hz Ali (r.a.). Hij keerde weer naar Egypte terug als Mu’awiya’s gouverneur.
Hz. Umar (r.a.) waardeerde zijn bekwaamheid in staatsbestuur en zei: “Amr moet altijd een bestuurder zijn zolang hij in de wereld blijft”.
Van 40-odd hadiths verhaalt dat Amr Ibn ‘As (r.a.) placht te zeggen tegen degenen die hem in zijn laatste ziekte kwamen bezoeken en naar hem vroegen: “Ik beging grote fouten vóór de Islam. Ik was een van de strengste mensen tegen de Boodschapper van Allah (s.a.). Als ik geen Moslim was geworden en de vergiffenis van de Boodschapper van Allah (s.a.) had gekregen, zou ik zeker in de hel hebben gezeten. Alle lof zij Allah dat ik trouw aan hem beloofde en me aan hem overgaf. De Islam keek niet naar mijn vroegere daden.” Hij had ook spijt van wat hij Hazrat Ali (r.a.) had aangedaan en placht te weeklagen: “O Heer, wat zou ik zijn zonder Uw barmhartigheid?” In 658 n.Chr. gaf hij zijn ziel over door berouw te tonen en het woord-i tawheed te zeggen. Moge Allah Almachtig zijn voorspraak verlenen. Ameen.
Lees ook: De metgezellen van de profeet: sahâbî’s