Abu’d-Darda
De vooraanstaande metgezel Abu’d-Darda, over wie de Boodschapper van Allah zei: “Hij is de wijze van mijn Oemmah”, was op een dag een boom aan het planten (natuur) in Damascus. In die tijd moet iemand die hem passeerde gedacht hebben dat het planten van bomen een streven was dat voortkwam uit zijn wereldse ambitie en voorliefde voor wereldse goederen. Met een neerbuigende houding
أَتَفْعَلُ هَذَا وَأَنْتَ صَاحِبُ رَسُولِ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ
“Is dit wat je doet, terwijl je een vriend bent van de Boodschapper van Allaah (vrede en zegeningen van Allaah zij met hem)?” zei hij. Abu’d-Dardaa zei tegen deze persoon,
لَا تَعْجَلْ عَلَيَّ سَمِعْتُ رَسُولَ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ يَقُولُ
“Oordeel niet over mij! Want ik volg de volgende overlevering van de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem),
مَنْ غَرَسَ غَرْسًا لَمْ يَأْكُلْ مِنْهُ آدَمِيٌّ وَلََا خَلْقٌ مِنْ خَلْقِ اللَّهِ عَزَّ وَجَلَّ إِلَّا كَانَ لَهُ صَدَقَةً
“Ik hoorde hem zeggen: “Wie een boom plant en een mens of een door Allah geschapen schepsel eet daarvan, voor die persoon zal het zeker een aalmoes zijn.”[1]
De Metgezellen plantten bomen en groenden de omgeving op aanmoediging van de Profeet. Want het milieu, waarin alle levende en niet-levende dingen samenleven en elkaar beïnvloeden, is aan de mens toevertrouwd om verfraaid te worden. In feite had de mens al een omgeving voordat hij naar de aarde werd gezonden.
Profeet Adam en de natuur
Adam, de voorvader van de mensheid, leefde in een groen paradijs met rivieren die onder hem doorstroomden. Daar werd hij door Allah Almachtig zelf aan zijn omgeving voorgesteld. In het allereerste begin van het proces om de omgeving te begrijpen en te begrijpen, onderwees Allah Adam in de namen van de wezens. Allah, de Almachtige, is doorgegaan met de mens kennis te laten maken met zijn omgeving en hem te herinneren aan de betekenissen daarvan, vanaf de dag dat hij zijn levensavontuur op aarde begon…
En in de openbaring die Hij zond aan de laatste boodschapper, Profeet Mohammed, heeft Allah de omgeving genoemd met zowel haar materiële kwaliteiten als haar spirituele karakter.
وَلِلّٰهِ مَا فِي السَّمٰوَاتِ وَمَا فِي الْاَرْضِ̊ وَكَانَ اللّٰهُ بِكُلِّ شَيْءٍ مُح۪يطًا۟
“Alles in de hemelen en alles op de aarde behoort aan Allah. Allah is de Muhît (Alomvattend).”[2] Hij vestigde de aandacht op de directe relatie van het milieu met de Almachtige Schepper.
Alle wezens in het universum, van de kleinste tot de grootste, hebben een spirituele waarde boven hun fysieke waarde. Al wat in de hemelen en op aarde bestaat, verheerlijkt Allah. De mens kan hun verheerlijking echter niet begrijpen.
وَالنَّجْمُ وَالشَّجَرُ يَسْجُدَانِ
“Planten en bomen buigen (voor Allah).”[3] De Koran herinnert ons eraan dat planten geen zielloze, emotieloze, levenloze en doelloze wezens zijn. Feitelijk heeft de Profeet gemeld dat de oproep tot het gebed van de pelgrims begeleid wordt door de bomen om hen heen,[4] en dat de bomen, samen met iedereen die de stem van de muezzin hoort, op de Dag des Oordeels ten gunste van de muezzin zullen getuigen.[5]
In een notendop
اَفَغَيْرَ د۪ينِ اللّٰهِ يَبْغُونَ وَلَهُٓ اَسْلَمَ مَنْ فِي السَّمٰوَاتِ وَالْاَرْضِ طَوْعًا وَكَرْهًا وَاِلَيْهِ يُرْجَعُونَ
“Zoeken zij iets anders dan de godsdienst van Allah? Maar zij die in de hemelen en zij die op de aarde zijn, hebben zich aan Hem onderworpen, gewild of ongewild, en tot Hem zullen zij worden teruggebracht.” [6] In een ander vers zei Allah Almachtig,
وَمَا مِنْ دَآبَّةٍ فِي الْاَرْضِ وَلََا طَآئِرٍ يَط۪يرُE↩ا5 اِلَّآ اُمَمَمٌ اَمْثَالُكُمُُمْ ظَا فَرَّطْنَا فِي الْكِتَابِ شَيْءٍ ثُمَّ اِلٰى رَبِّهِمْ يُحْشَرُونَ
“Welke dieren er ook op de aarde lopen en welke vogels er ook met twee vleugels in de lucht vliegen, het zijn allemaal gemeenschappen zoals jullie. Wij hebben niets in het Boek laten ontbreken, en ten slotte zullen zij worden verzameld en voor hun Heer worden gebracht.”[7] Met andere woorden, de Profeet verklaart dat dieren en vogels gemeenschappen zijn zoals mensen. De Profeet geeft ook mieren en honden als voorbeelden van deze dieren die naties zijn. Daarom is de betekenis die de Islam aan het milieu toekent, gebaseerd op het beginsel dat alle wezens een waarde hebben vanaf de schepping zelf.
In de eerste plaats is het milieu dus een toevertrouwen van Allah aan de mens. Dit komt omdat de mens het schepsel is dat van alle levende wezens de omgeving op het hoogste niveau kan waarnemen. Daarom heeft Allah de natuur, alles wat zich in de hemelen en op aarde bevindt, in dienst van de mens gesteld, en de mens verantwoordelijk gesteld voor het dragen van het vertrouwen op aarde. Dit is een van de betekenissen van het feit dat de mens verantwoordelijk is voor de wereld. Bovendien zijn, in deze wereld waarin het leven doorgaat, natuurlijke hulpbronnen zoals lucht, bodem en water het gemeenschappelijk bezit, niet alleen van de mens, maar van alle levende wezens op aarde.
[1]İbn Hanbel, VI, 443.
[2] Nisâ, 4/126
[3] Rahmân, 55/6.
[4] Tirmizî, Hac, 14;
[5] İbn Mâce, Ezân, 5.
[6] Âl-i İmrân, 3/83;
[7]En’âm, 6/38.
[8] Ebû Dâvûd, Büyû’ (İcâre), 60;
Lees ook: Het verbreken van de relatie met familieleden