Introductie
Muziek is over het algemeen een kunst die bestaat uit de combinatie van vocale of instrumentale klanken en tonen. Er is geen Arabisch woord dat het woord “mûsiki”, dat van het Grieks naar het Arabisch is overgegaan, kan vervangen. Zo betekent het Arabische woord “gınâ” alleen zingen en het woord “semâ” alleen luisteren. In dit verband kan men zeggen dat noch in de verzen, noch in de authentieke hadiths een uitdrukking wordt gebruikt om rechtstreeks muziek aan te duiden.
Gınâ is een van de onderwerpen die vaak door Islamitische geleerden worden besproken en er is veel voor en tegen gezegd. Zowel voor- als tegenstanders hebben geprobeerd hun standpunten te onderbouwen met verzen en hadiths. Alvorens een algemene evaluatie over dit onderwerp te maken, zou het nuttig zijn de standpunten voor en tegen en hun rechtvaardigingen te geven.
Is het toegestaan naar muziek te luisteren?
Abū Hanīfa vond het makrooh en beschouwde het als een zonde. Gezien het feit dat latere Hanafi-geleerden hebben verklaard dat wat Abū Hanīfa “makruh” (ongewenst/afgeraden) noemde, moet worden opgevat als “makruh dicht bij haram”, kan worden gezegd dat Abū Hanīfa van mening was dat ginaā tahrīmen makruh is. Van de sekten hebben de Hanafīs de scherpste houding ten opzichte van gınāna en muziekinstrumenten. De Hanafis hebben duidelijk verklaard dat het luisteren naar instrumenten zoals de tamboerijn en de mizmar haram en mâsiyet is. Sommige Hanafîs beweerden zelfs dat het luisteren naar deze instrumenten (semâ) een zondige daad is en dat het genieten ervan kufr is. Ibn al-Qayyim, een van de Hanbalî-juristen, verklaart dat de hadith waarop de Hanafis zich in deze kwestie beroepen, niet authentiek is. (al-Qāsānī, Bedā’i’, V, 128-129; Ibn al-Qayyim, Igåset al-lehfān, I, 227)
Imam Mâlik keurde het uitvoeren en beluisteren van de ginân niet goed. In feite verklaarde hij dat als men ontdekt dat een gekochte jezir een zanger (muganniye) is, dit beschouwd wordt als een gebrek dat teruggave vereist. Opnieuw antwoordde Mâlik op de vraag: “Wat voor gınâ is toegestaan door de mensen van Madinah?”: “Dit wordt gedaan door de fa§§§ onder ons.” (Ibn Qayyim, Igåsetü’l-lehfân, I, 227) Het is echter bekend dat de meest gematigde opvatting over gınâ behoort tot de geleerden van Madinah.
Shafi’i zei: “Gınâ is een onwettig vermaak dat lijkt op heidendom. De meerderheid van de latere Shafi’i geleerden daarentegen stelde dat het haram was en accepteerde de aan Shafi’i toegeschreven opvatting dat het toegestaan was niet als correct (al-Ghazālī, Ihyā, II, 267). Het zou niet verkeerd zijn te zoeken naar de gevolgen van de periode waarin zij leefden. Shīrāzī, een der Shāfi’ī geleerden, verklaarde, zonder verschil van mening, dat het contract van ijārah dat een haram voordeel inhoudt, niet geldig zal zijn, en hij rekende het dragen van wijn, alsmede ginā en mizmar daartoe. (Shīrāzī, al-Tanbīh, blz. 123).
Toen Ahmad b. Hanbal gevraagd werd naar het oordeel over voedsel, antwoordde hij: “Voedsel kweekt nifaq in het hart, en ik heb er een afkeer van” (Ibn Qayyim, Igåset al-lehfân, I, 229)
Verzen en hadiths over muziek
In het volgende zullen de belangrijkste verzen en hadiths worden genoemd waarop degenen die tegen de ginān zijn zich beroepen, en hun geschiktheid als basis voor deze kwestie zal worden besproken.
1- “Sommige mensen kopen ‘het vermaak van de spraak’ om de spot te drijven met de Weg van Allah (Zijn Verzen) en om de mensen van de Weg van Allah af te leiden, en voor hen is de vernederende bestraffing” (Luqman 6).
Wat betreft de interpretatie van de uitdrukking “verbaal amusement of verbaal vermaak” (lehwa’l-hadîs) in het vers, hebben de commentatoren op twee punten gewezen. Ten eerste betekent de uitdrukking “lahwa al-hadith” in het vers het vertellen van verhalen, onwaarheden en bijgeloof. Het volgende verhaal, dat wordt verteld als de reden voor de openbaring van het vers, ondersteunt deze interpretatie. Een man genaamd Nadr b. Khāris reisde voor de handel naar Perzië en kocht daar Perzische boeken en vertelde deze aan de Qoeraisj en zei: “Mohammed vertelt jullie de verhalen van de mensen van Ād en Thamūd. Ik daarentegen vertel jullie de legenden van Rustam, Behlūl en de verhalen van de koningen van Kisrās en Khīrah.” Hij placht te proberen de mensen te verhinderen naar de Koran te luisteren. Het vers werd over deze persoon geopenbaard.
De tweede interpretatie van Lehwa’l-ḥadîs is die van voedsel en muziek. Het uitgangspunt van deze interpretatie is dat dezelfde persoon probeerde mensen van de Profeet af te houden door zingende vrouwen uit Perzische landen mee te nemen. Er wordt verteld dat deze persoon een mooie zingende jarina had gekocht. Toen hij hoorde dat iemand moslim zou worden, bracht hij hem naar zijn concubine en zei tegen haar: “Kom op, geef hem te eten en vermaak hem met zang,” en nadat hij hem zo had vermaakt, zei hij: “Zie je wel! Is dit niet beter dan het gebed en het vasten waartoe Mohammed oproept, en beter dan met hem te vechten?” (Hak Din Koran Dili, VI, 3838-3839).
Als gevolg van de evaluatie van de vertellingen en in termen van de bedoelde boodschap lijkt de eerste interpretatie nauwkeuriger. Ongeacht welke vertelling wordt genomen, wat in het vers wordt bekritiseerd is “afstand nemen van de Koran”. Vanuit dit oogpunt is er geen verschil tussen muziek en het lezen van de verhalen van vroegere stammen. Meer precies, alles wat leidt tot afkeren van de Koran heeft hetzelfde oordeel. In feite is het, zoals al-Ghazālī stelt, zelfs verboden de Koran te reciteren om mensen van het pad van Allah af te leiden (al-Ghazālī, Ihyā, II, 282).
2- “Verwonderen jullie je over dit woord (de Koran), spotten en lachen in plaats van te wenen?” (al-Najm 59-61)
Overgeleverd is dat Ibn ‘Abbas verklaarde dat het woord “semad” in het vers, dat vertaald wordt als “pruilen”, in Himyerī “ginā” betekent. Al-Ghazālī verklaarde dat uit deze uitleg niet kon worden afgeleid dat het veroordelen van gnāna verboden was, anders zouden de andere handelingen die in het vers genoemd worden op dezelfde wijze verboden moeten zijn. Zelfs als het woord “sāmidūn” in het vers wordt opgevat als “zij die zingen”, kan daaruit niet worden afgeleid dat lachen verboden is. Want net zoals het lachen verboden is door de Koran belachelijk te maken, ook al is het lachen normaal gesproken niet verboden, zo is het ook met ginā (zang) en poëzie die de Koran belachelijk maken. Wat bedoeld wordt in het vers: “De dichters worden alleen gewaarschuwd door hen die ongelovig zijn” (al-Shuarā 26/224) is in feite de dichters van de ongelovigen. Anders kan uit dit vers niet geconcludeerd worden dat het dichten zelf verboden is (Ihyâ, II, 282; vgl. Ibn Qayyim, Igåset al-lehfân, I, 258).
Een van de hadiths waarop de tegenstanders van muziek zich beroepen is de hadith die luidt: “Er zal een groep onder mijn Ummah zijn die ongeoorloofde gemeenschap, zijde, wijn en meaazif als geoorloofd zal beschouwen” (Bukhārī, “Ashriba”, 6).
Sommige geleerden hebben het woord “meāzif” in de hadīth uitgelegd als alle instrumenten van vermaak (lehw), terwijl anderen een onderscheid hebben gemaakt tussen melāhī en meāzif, waarbij zij melāhī uitleggen als instrumenten die met de hand bespeeld worden en meāzif als instrumenten die met de mond bespeeld worden (door te blazen). Sommige muhaddithis, zoals Ibn Hazm, hebben verklaard dat de hadith munkat (er ontbreekt een overleveraar in de Sanad (ketting))’ is.
Een andere hadith is de hadith: “Allah heeft de verkoop en beloning van de concubines die zingen (voor mannen op drinkpartijen) verboden”. Al-Ghazālī zei dat de buitenlandse vrouw een prostituee is.
Hoewel al-Ghazālī stelt dat het verboden is voor een buitenlandse vrouw om te zingen voor faḍḍīs en degenen wier fitna wordt gevreesd, stelt hij ook dat uit deze hadīth niet geconcludeerd kan worden dat het verboden is voor een courtisane om te zingen voor haar eigen meester, of zelfs om te zingen voor andere mannen als er geen fitna is, en hij haalt het feit aan dat twee courtisanes in het huis van de Profeet Ā’ishah zongen in aanwezigheid van de Profeet als bewijs voor deze opvatting. (Ihyā, II, 282).
Onder de deskundigen van Hadith, verklaarde al-Iraqi dat deze door al-Tabarani in al-Awsat overgeleverde hadith zwak is, en al-Bayhaqi verklaarde dat deze hadith niet authentiek is.
Is het luisteren naar muziek haram?
De redenen van de voorstanders van muziek zijn de volgende: Al-Ghazālī, in zijn werk Ikhyāʾ al-ulūm al-dīn, onder de titel “Het bewijs van de geoorloofdheid van het luisteren naar muziek (semā)“, begint als volgt: “Om te zeggen dat het luisteren naar muziek haram is, betekent dat Allah degenen die naar muziek luisteren zal straffen. Dit is geen zaak die alleen door het verstand kan worden gekend. Daarom is het noodzakelijk te verwijzen naar de bewijzen en de syllogismen die in het licht van deze bewijzen zijn gemaakt. Als er geen juiste conclusie over deze zaak wordt bereikt door middel van syllogisme, dan is de bewering dat het luisteren naar muziek haram is, nietig.” Al-Ghazālī stelt vervolgens dat muziek geoorloofd is, nadat hij uitvoerig de kwesties in verband met het luisteren naar mooie klanken, al dan niet met mate, het effect van muziek op de luisteraar, en de luisteraar heeft uitgelegd, en probeert de redenen van degenen die het niet met hem eens zijn een voor een te beantwoorden. (Al-Ghazālī, Ihyā, II, 268-284).
De evaluatie van de Mālikī geleerde Ibn al-‘Arabī over het onderwerp ginā is als volgt: Volgens de meerderheid van de geleerden is gınâ een amusement dat de harten doet zingen, en er is geen bewijs in de Koran of de Soennah dat het verboden is. In feite is er bewijs in een sahih hadith dat het toegestaan is. Volgens deze overlevering, toen Profeet Abu Bakr eens het huis van Profeet ‘A’isha binnenging en zag dat er twee jārias aan het zingen waren, riep hij uit: “Satans muziek in het huis van de Boodschapper van Allah!” De Profeet antwoordde: “Zij zingen voor hen. De Profeet zei: “Raak hen niet aan, O Abu Bakr! Vandaag is de dag van Eid” (Ibn Mâja, “Nikâh”, 21). Als muziek verboden was, zou het niet zijn uitgevoerd in het huis van de Boodschapper van Allah. Hadrat Abu Bakr maakte er bezwaar tegen op grond van de kennelijke situatie, en de Profeet bemoeide zich er niet mee, door mildheid en vrijgevigheid in acht te nemen met betrekking tot de rust van de harten. Want niet elk hart kan voortdurend ernst verdragen. Het feit dat de Boodschapper van Allah, moge Allah hem zegenen en vrede schenken, de vrijheid van muziek in verband bracht met “de dag van Eid” toont aan dat het makrooh is om het voortdurend te doen, maar het is toegestaan voor redenen zoals Eid en bruiloften. In dit opzicht zijn alle overgeleverde hadiths over de verbodenheid van muziek ongeldig wat betreft hun geschriften en interpretaties, en de interpretaties van de verzen over dit onderwerp zijn ook ongeldig (Ibn al-‘Arabī, Ahkām al-Qur’ān, III, 1053-1054).
De Mâlikî jurist Ibn al-‘Arabî stelt bij de exegese van het vers “Sommige mensen kopen lehwa’l-hadîs…” (Lokmân 31/6), dat er sommige mensen zijn die het woord lehwa’l-hadîs hier interpreteren als ginâ, en na een opsomming van de hadiths die hierover verteld zijn, stelt hij dat deze interpretatie en de hadiths die hierover verteld zijn niet sahih zijn (Ahkâm al-Qur’ân, III, 1493-1494; IV, 1950).
Zuhaylī stelt dat sommige Hanafī, Mālikī en Hanbalī geleerden van mening zijn dat de ontucht mubāh is zonder enig verbod en dat deze opvatting de superieure en algemeen geprefereerde opvatting is (Wahba al-Zuhaylī, al-Fiqh al-Islamī wa al-‘edillatuhū, III, 573).
In zijn controversiële boek al-Sunnah al-nabawiyya bayna ahl al-fiqh wa ahl al-hadith stelt de journalist en hedendaagse Egyptische intellectueel, wijlen Muhammad al-Ghazzālī, in zijn boek al-Sunnah al-nabawiyya bayna ahl al-fiqh wa ahl al-hadith, dat ook in het Turks vertaald is, dat de hadiths over de middelste nacht van de maand Sha’ban sterker zijn dan de hadiths over het verbod op muziek, en hij neemt de opvattingen van Ibn Hazm hierover op en geeft de volgende verklaring: Ibn Hazm zei: De verkoop van schaak, mezāmir, oud, meāzif en tanbur is geoorloofd. Wie ze breekt is verplicht ze te vergoeden. Evenzo is het toegestaan om zingende concubines te kopen en te verkopen. Het bewijs van Ibn Hazm in dit verband zijn de verzen “Hij is degene die alles op aarde voor jullie heeft geschapen” (al-Baqarah 2/29), “Hij heeft opgesomd wat Hij voor jullie onwettig heeft gemaakt” (al-An’am 6/119) en “Allah heeft kopen en verkopen wettig gemaakt” (al-Baqarah 2/275), die de wezenlijke wettigheid van de dingen aantonen. Ibn Hazm stelt dat degenen die geloven dat de verkoop van deze zaken haram is, zich baseren op vertellingen die niet authentiek zijn of, zelfs als ze authentiek zijn, vormen ze geen geldig argument. Elders zegt Ibn Hazm dat alle verhalen over de verbodenheid van muziek verzonnen zijn. Allah heeft degene die zijn ziel ontspant met enig spel om hem te helpen ernstiger te zijn, niet veroordeeld. Daden zijn naar intenties. Er is niets mis met een moslim die naar een tuin kijkt of erin wandelt. De waarheid is dat muziek spraak is. Het mooie is mooi en het lelijke is lelijk. Er zijn liederen met een zondige inhoud, maar ook religieuze, militaire of emotionele liederen die mooi zijn in betekenis en gedrag. Volgens het verslag van Shāṭibī in al-I’tisām kwam een groep mensen naar Hazrat ‘Umar en klaagde dat hun imam zong nadat de gebeden waren afgelopen. Hierop ging ‘Umar naar de man toe. Hij vertelde hem dat hij slechte dingen over hem had gehoord. Toen de man zei dat hij dit lied neuriede, zei ‘Umar, die de tekst van het lied mooi vond,: “Laat iedereen daarna maar zingen” (Muhammad al-Ghazzālī, al-Sunnah al-nabawiyyabayna ahl al-fiqh wa ahl al-hadīs, p. 86).
Uit dit alles kan men de volgende conclusie trekken. Muziek is een van de onderwerpen die door de Islamitische geleerden veel besproken zijn en er is veel voor en tegen gezegd. Wanneer de aangevoerde redenen voor en tegen muziek samen worden beschouwd, kan worden geconcludeerd dat muziek niet absoluut verboden is, integendeel, het is toegestaan.
Het is duidelijk dat er niet genoeg materiaal in de Koran en de Soennah te vinden is om te bewijzen dat het luisteren naar muziek haram is en dat degenen die naar muziek luisteren zondaars zullen zijn. Net als andere mubahs (zaken die toegestaan zijn) is muziek echter tegengeworpen als een middel om haram te plegen. In dit opzicht is het absoluut ongepast om te zingen en te luisteren naar muziek die rebellie, godslastering of woorden bevat die de Islam niet verwelkomt, of die leidt tot zaken die door onze religie niet getolereerd worden, zoals seksuele provocatie en obsceniteit. Niettemin zijn er altijd mensen geweest die muziek beschouwen als een kwestie van voorkeur en taqwa, zowel in vorige tijdperken als in onze tijd. Deze moeten met respect worden ontvangen, en zij die het luisteren naar muziek als een element van vermaak beschouwen, moeten eveneens worden verwelkomd.
Als erfgenamen van een cultuur die heeft ontdekt dat muziek een therapeutisch middel is, lijkt het geen juist standpunt om mensen dit natuurlijke medicijn te ontnemen door de oordelen die in het verleden om bepaalde sociologische redenen en doeleinden zijn geveld, zonder inhoud naar het heden over te dragen of verkeerde beoordelingen te maken, ook al is er niet genoeg bewijs en rechtvaardiging.
Tenslotte is het wenselijk te wijzen op het onderscheid tussen islamitische muziek en niet-islamitische muziek, dat in sommige kringen ter sprake is gebracht en besproken, en op de vraag of het geoorloofd is islamitische muziek te produceren met muziekinstrumenten die niet-islamitische muziek maken. Onmiddellijk moet worden gesteld dat het categorische onderscheid van zowel muziek als muziekinstrumenten als islamitisch en niet-islamitisch niet als juist kan worden beschouwd. In plaats daarvan kunnen misschien, vergelijkbaar met genre-onderscheidingen als volksmuziek, kunstmuziek, enz. genreaanduidingen als ‘moskeemuziek’, kerkmuziek, enz. worden gemaakt. Hoe meer een dergelijke benadering past bij de aard van het werk, des te kunstmatiger zijn religiegerichte onderscheidingen. Ook al is het onderscheid tussen muziekteksten die in strijd zijn met de islamitische beginselen en die welke dat niet zijn tot op zekere hoogte redelijk, het is niet juist om teksten die begrippen en woorden als besmele, takbir, jihad, profeet bevatten als islamitisch te beschouwen en die welke dat niet doen als on-islamitisch. Zoals vele andere kunsttakken is muziek eerst lokaal/nationaal en vervolgens universeel. Als zodanig kunnen we niet spreken over islamitische of niet-islamitische muziekinstrumenten, want er zijn geen moslims en niet-moslims in muziekinstrumenten, maar over muziekinstrumenten die voortkomen uit onze nationale cultuur, die door de eeuwen heen is verrijkt en ontwikkeld, en die ons toebehoren. Natuurlijk is het gepast om muziekinstrumenten die grotendeels van ons zijn, die ons toebehoren, te gebruiken in alle soorten muziekproductie, maar dit is een vereiste van nationale gevoeligheid, niet van religieuze gevoeligheid.
Lees ook: Halal en Haram: de grenzen die Allah voor Zijn dienaren heeft vastgesteld