1- (De boodschapper van Allah) zei: “Religie is advies.” Wij vroegen: “Aan wie, O boodschapper van Allah?” Hij antwoordde: “Aan Allah, Zijn Boek, Zijn Profeet, de heersers van de Moslims en alle Moslims.” (Moslim, Imân, 95.)
2- “Islam is een goede moraal.” (Kenz al-Ummâl, 3/17, Hadith Nr: 5225.)
3- “Allah heeft geen genade met degenen die geen genade hebben met anderen.” (Moslim, Fedâil, 66; Tirmidhi, Birr, 16.)
4- “Maak het gemakkelijk, maak het niet moeilijk, geef blijde tijdingen, zorg dat de mensen je niet haten.” (Bukhârî, Ilm, 12; Muslim, Jihâd, 6.)
5- “Een van de uitspraken die de mensen van de Profeten hebben geleerd is: ‘Doe wat je wilt nadat je je niet schaamt’.” (Bukhârî, Anbiyâ, 54; Abu Dâwûd, Edeb, 6.)
6- “Hij die het goede doet is als de doener van het goede.” (Tirmidhi, Ilm, 14.)
7- “Een gelovige wordt niet tweemaal in hetzelfde gat gestopt.” (Bukhari, Edeb, 83; Muslim, Zuhd, 63.)
8- “Pas op voor ongehoorzaamheid aan Allah, waar je ook bent; verricht een goede daad na het slechte dat je gedaan hebt, zodat het vernietigd wordt. Gedraag je tegenover mensen volgens de goede zeden.” (Tirmidhi, Birr, 55.)
9- “Allah is tevreden als iemand van jullie zijn werk, daad en plicht goed en wel doet.” (Tabarani, al-Mu’jam al-Awsat, 1/275; Bayhaqi, fiu’ab al-‘Imān, 4/334.)
10- “Geloof is zeventig graden. Het hoogste is het zeggen van “Laa ilaha illallah (Er is geen god dan Allah)”, en het laagste is het verwijderen van een aanstootgevend ding van de weg. Haya is ook een deel van het geloof.” (Bukhari, Iman, 3; Muslim, Iman, 57, 58.)
11- “Wie een slechte en lelijke daad ziet, laat hij die met zijn hand corrigeren; als hij dat niet kan, laat hij die met zijn tong corrigeren; als hij dat niet kan, laat hij die in zijn hart bestrijden. Dit is de zwakste graad van geloof.” (Muslim, Îmân, 78; Abu Dâwûd, Salât, 248.)
12- “Er zijn twee ogen die het vuur van de hel niet zal raken: Het oog dat schreeuwt uit vrees voor Allah en het oog dat de nacht doorbrengt op de weg van Allah” (Tirmidhi, Fedâil al-Jihâd, 12.)
13- “Het is verboden kwaad te doen en kwaad met kwaad te vergelden.” (Ibn Mâja, Ahkâm, 17; Muwatta’, Akdiyyah, 31.)
14- “Niemand van jullie kan een ware gelovige zijn, tenzij hij voor zijn broeder verlangt wat hij voor zichzelf verlangt.” (Bukhari, Iman, 7; Muslim, Iman, 71.)
15- “Een moslim is de broer van een moslim. Hij onderdrukt hem niet en geeft hem niet over. Wie een nood van zijn broeder (gelovige) lenigt, Allah zal een nood van zijn broeder lenigen. Wie een moslim uit een ontbering redt, Allah zal hem uit een van zijn ontberingen redden op de Dag der Opstanding. Wie de fouten van een moslim bedekt, Allah zal zijn fouten op de Dag der Opstanding bedekken.” (Bukhari, Mezâlim, 3; Muslim, Birr, 58.)
16- “Jullie zullen het paradijs niet binnengaan als jullie niet geloven en jullie zullen geen gelovigen zijn als jullie elkaar niet liefhebben.” (Muslim, Iman, 93; Tirmidhī, Sifaat al-Qiyāma, 56.)
17- “Een moslim is iemand bij wie de mensen veilig zijn voor zijn hand en tong.” (Tirmidhi, Îmân, 12; Nasâî, Îmân, 8.)
18- “Haat elkaar niet, benijdt elkaar niet en keert u niet tegen elkaar; weest broeders, o dienaren van Allah. Het is niet geoorloofd voor een Moslim om langer dan drie dagen beledigd te zijn met zijn broeder.” (Bukhari, Edeb, 57, 58.)
19- “Het lijdt geen twijfel dat gerechtigheid tot goedheid leidt. En goedheid leidt naar het paradijs. Als iemand de waarheid vertelt, zal hij in de ogen van Allah als een siddiq (waarheidslievend) worden geschreven. Liegen leidt tot kwaad. En het kwaad leidt naar de hel. Als iemand een leugen vertelt, zal hij in de ogen van Allah worden geschreven als kezzâb (zeer leugenaar).” (Bukhari, Edeb, 69; Muslim, Birr, 103, 104.)
20- “Maak geen ruzie met je (gelovige) broeder, maak geen grappen die hij niet leuk vindt en doe hem geen belofte die je niet zult nakomen.” (Tirmidhi, Birr, 58.)
21- “Glimlachen naar je (gelovige) broeder is naastenliefde. Het is liefdadigheid om het goede aan te bevelen en het kwade te verbieden. Het is liefdadigheid om degene te leiden die de weg kwijt is. Het is liefdadigheid voor u om stenen, doornen en beenderen van de weg te verwijderen.” (Tirmidhi, Birr, 36.)
22- “Allah kijkt niet naar je uiterlijk noch naar je rijkdom. Maar Hij kijkt naar jullie harten en jullie daden.” (Muslim, Birr, 33; Ibn Mâja, Zuhd, 9; Ahmad b. Hanbal, 2/285, 539.)
23- “Allah’s welbehagen ligt in het welbehagen van de ouders. Allah’s woede is in de woede van de ouders.” (Tirmidhi, Birr, 3.)
24- “Er zijn drie gebeden die zonder twijfel worden aanvaard: Het gebed van de onderdrukte, het gebed van de reiziger en het gebed van de vader tot zijn zoon.” (Ibn Mâja, Dua, 11.)
25- “Geen vader kan zijn kind een beter geschenk geven dan goede manieren.” (Tirmidhi, Birr, 33.)
26- “De besten onder jullie zijn degenen die hun vrouwen het beste behandelen.” (Tirmidhi, Radâ’, 11; Ibn Mâja, Nikâh, 50.)
27- “Hij die geen barmhartigheid toont aan onze kleinen en respect voor onze ouderen is niet van ons.” (Tirmidhi, Birr, 15; Abu Dâwûd, Edeb, 66.)
28- “De Profeet wees met zijn wijs- en middelvinger en zei: “Zo zullen ik en degene die het op zich neemt om voor een wees van hemzelf of iemand anders te zorgen, zij aan zij in het Paradijs zijn.” (Bukhari, Talaq, 25, Edeb, 24; Muslim, Zuhd, 42.)
29- Onze Profeet zei: “Vermijd deze zeven dingen die de mens vernietigen.” Zij zeiden: “Wat zijn dat, O Rasulullah? Hierop zei onze Meester: “Het vereenzelvigen van deelgenoten met Allah, tovenarij, het doden van een persoon die Allah verboden heeft, het eten van rente, het eten van het eigendom van wezen, het vluchten voor oorlog en het belasteren van onschuldige en eerbare gelovige vrouwen.” (Bukhari, Vasâyâ, 23, Tıbb, 48; Muslim, Îmân, 144.)
30- “Wie in Allah en de laatste dag gelooft, laat hem zijn naaste niet onderdrukken. Wie in Allah en de laatste dag gelooft, moet zijn gast behandelen. Hij die in Allah en de laatste dag gelooft, moet goed spreken of zwijgen.” (Bukhari, Edeb, 31, 85; Muslim, Îmân, 74, 75.)
31- “Jabrâil adviseerde mij zo veel over de buurman dat ik dacht dat Allah (swt) de buurman tot erfgenaam zou maken.” (Bukhârî, Edeb, 28; Muslim, Birr, 140, 141.)
32- “Degene die de weduwen en de armen helpt is als degene die jihad strijdt op de weg van Allah, of degene die overdag vast en de nacht doorbrengt in (supererogatoire) aanbidding.” (Bukhari, Nafakât, 1; Muslim, Zuhd, 41; Tirmidhi, Birr, 44; Nasâî, Zakat, 78.)
33- “Ieder mens maakt fouten. De beste van hen die fouten maken zijn zij die berouw tonen” (Tirmidhī, Qiyāma, 49; Ibn Māja, Zuhd, 30.)
34- “De gelovige heeft een interessante staat die niemand anders heeft; elke daad van hem is goed. Als hij een zegen krijgt, is hij dankbaar en het is een goed voor hem. Als hij een tegenslag (calamiteit) ondergaat, is hij geduldig en dit is een goed voor hem.” (Muslim, Zuhd, 64; Dârim, Rikâq, 61.)
35- “Hij die ons bedriegt, is niet van ons.” (Moslim, Iman, 164.)
36- “Zij die een ‘woord’ dragen (opstoken) zullen het Paradijs niet binnengaan (tenzij zij gestraft of vergeven worden).” (Muslim, Al-Iman, 168; Tirmidhi, Birr, 79.)
37- “Geef de arbeider zijn loon voordat het zweet opdroogt.” (Ibn Mâja, Ruhûn, 4.)
38- “Wat mensen, dieren en vogels eten van een boom die door een moslim is geplant of een gewas dat door hem is gezaaid, is een aalmoes voor die moslim.” (Bukhari, Edeb, 27; Muslim, Musakaat, 7, 10.)
39- “Er is een orgaan in de mens. Als het gezond is, is het hele lichaam gezond; als het verslechtert, verslechtert het hele lichaam. Pas op! Het is het hart.” (Bukhari, Iman, 39; Muslim, Musakaat, 107.)
40- “Pas op voor ongehoorzaamheid aan je Heer, verricht je vijf dagelijkse gebeden, vast in de Ramadan, betaal de zakat op je eigendommen, gehoorzaam je heersers, (zodat) je het Paradijs van je Heer mag binnengaan.” (Tirmidhi, Jumu’a, 80)