Inhoud van dit artikel:
In de Qur’an
Mekka wordt in de Qur’ân al-kerîm ook genoemd met de namen “Umm al-Qurâ”, “Bakkah” en “al-Balad al-Amin”. Mekka en Bakkah betekenen “beyt: huis” in de Babylonische taal en werden door de Amalekieten gebruikt als de naam van deze plaats.
Het woord “Wadî Bakke” komt ook in de Tora voor, hoewel het vervormd en veranderd is. De vertalers hebben het echter vertaald als “Wādi al-Baqqā” en er een zelfstandig naamwoord voor de wereld van gemaakt. In feite wordt het ook zo genoemd in de Psalmen van Profeet David (a.s.):
“Gezegend zijn de mensen wier eer en kracht bij U zijn. De wegen naar Uw huis gaan door hun harten. Zij die door de Wadi al-Bakkâ gaan maken er een bron van.”
Profeet Ibrahim (as)
Profeet Ibrahim (a.s.) had geen kind van onze moeder Sâra. Sâra bevrijdde haar concubine Hâcer en trouwde haar met Ibrâhîm (a.s). Uit dit huwelijk kwam Ismâ’îl (as) ter wereld en het Mohammedaanse licht werd overgedragen aan Ismâ’îl (a.s). Onze moeder Sâra dacht dat dit licht van haar zou worden doorgegeven. Daarom was ze zeer bedroefd. Allah vroeg Abraham (a.s.) om onze moeder Hâjar naar een andere stad te brengen. Abraham (a.s) bracht onze moeder Hâcer en haar zoon Hz. Ismâ’îl naar Mekka, dat toen een verlaten stad was, op bevel van Allah. Jabrâîl (a.s) leidde hem. Toen ze bij de plaats kwamen waar Mekka lag:
“O Abraham! Vestig je familie hier!” zei hij.
Profeet Abraham zei:
“-Deze plaats is niet geschikt voor landbouw noch veeteelt!” zei Jabrâîl (a.s):
“-Ja, het is zo, maar hier zal de Ummi Profeet voortkomen uit het geslacht van uw zoon en “al-Kelimat al-ulyâ: het meest verheven woord, tawheed” zal met hem worden voltooid.” (Ibn-i Sa’d, I, 164)
‘Abdullâh bin ‘Abbâs (r.a) vertelt:
“Abraham (a.s.) nam onze moeder Hâcer (a.s.) en Ismâ’îl (a.s.), die zij borstvoeding gaf, mee naar Mekka. Hij liet ze achter onder een boom bij de bron van Zamzam, die in de toekomst zou ontspringen. Hij zette een mand vol dadels en een kruik vol water naast hen neer. Toen draaide hij zich om. Onze moeder Hâcer riep hem na:
“Heeft Allah je bevolen ons hier achter te laten? Abraham (as):
“-Ja!” antwoordde hij. Onze moeder Hadrat Khâjar zei met groot vertrouwen en overgave:
“Dan zal mijn Heer ons beschermen en ons geen kwaad doen!” Toen keerde hij terug naar Ismâ’îl (as).
Toen onze moeder Hâcer en Ismâ’îl (a.s) uit het zicht verdwenen, opende Abraham (a.s) zijn handen en smeekte zijn Heer als volgt:
“Denk aan de tijd dat Abraham zei: Mijn Heer, maak deze stad veilig en houd mij en mijn zonen weg van afgoden. O mijn Heer! Want zij misleiden velen van het volk. Wie mij volgt is van mij en wie mij niet gehoorzaamt, U bent de Barmhartige, de Genadevolle.
Onze Heer! Ik heb een aantal van mijn nakomelingen in een ongecultiveerde vallei geplaatst, dichtbij Uw Bayt al-Marram (Ka’ba), zodat zij het gebed in de waarheid kunnen onderhouden, zodat U de harten van een deel van de mensen naar hen neigt en hen levensonderhoud geeft van de vruchten van de aarde. Het is te hopen dat zij dankbaar zullen zijn.” (Ibrâhîm, 35-37)” (Bukhari, Anbiyâ, 9)
Abraham (a.s), die zijn enige kind en zijn vrouw in een verlaten woestijn achterliet, deed ook de volgende smeekbede voor hen:
“Abraham zei ook: “O mijn Heer! Maak dit een veilige stad! Geef degenen van zijn volk die in Allâh en de Laatste Dag geloven verschillende vruchten…” (al-Baqarah, 126).
De Almachtige Allah aanvaardde het gebed van Hadrat Ibrâhîm voor de gelovigen. Toen bedreigde Hij de ongelovigen en zei:
“…Allah Almachtig zei: “En Ik zal de ongelovige levensonderhoud geven en hem een korte tijd van het leven laten genieten, waarna Ik hem naar de marteling van het Vuur zal slepen, en wat een verschrikkelijke verandering is dat!” (al-Baqarah, 126).
Door deze gebeden vervult Allâhu ta’âlâ de harten van de gelovigen die Hajj en ‘Umrah verrichten met liefde voor Makkah al-Mukarrama, en bereiken hun zielen daar vrede en rust.
De verdere ontwikkelingen
De eerste stam die zich in Mekka vestigde waren dus de Jurhumieten.
Na verloop van tijd ontwikkelde Mekka zich en werd het een stadstaat. De Huzâalanen, die uit Jemen migreerden, vroegen aan de Jurhumieten toestemming om zich in Mekka te vestigen. Toen hun eisen niet werden ingewilligd, vochten ze mee en veroverden de stad in 207. Aangezien de Kinderen van Ismâ’îl neutraal bleven in deze oorlog, raakten de Huzâ’îs hen niet. De Khuza’is hebben Mekka lange tijd gedomineerd.
Na verloop van tijd weken zij in hoge mate af van de godsdienst van Abraham (as) en brachten zij de mensen tot dwaling door afgoderij te verspreiden. Ze richtten een afgodsbeeld op met de naam Hubel en aanbaden het. Toen de Quraysh, de afstammelingen van Profeet Ismâ’îl, sterker werden, ondernamen zij actie onder leiding van Qusay en verdreven de Khuza’a uit de stad in 440.
Kusay richtte “Dâru’n- Nedve” op, het parlement van de stadstaat Mekka, en creëerde instellingen die verband hielden met het bestuur van de gemeenschap en de uitvoering van religieuze taken. De taken zoals het voorzitterschap van Dâru’n-Nadwa, de bewaking van het oorlogsvaandel (qiyâda), de diensten van de Ka’bah, de bewaking van het gordijn en de sleutel (sidâna, hijâba)[2], de verschaffing van vers water aan de pelgrims en de diensten van de Zamzam-bron (sikâya), en het serveren van voedsel aan de pelgrims uit de opbrengst van de belastingen, het onderdak en het onderhouden van hen (rifâda) werden uitgevoerd door Qusay zelf.
Toen Qusay stierf, droeg hij deze taken op aan twee van zijn vier zonen, Abdu’d-Dâr en Abdi Menaf. Deze taken werden doorgegeven van vader op zoon.[3]
Deze taken werden vervolgens doorgegeven aan de Jurhumieten en van hen aan verschillende stammen en uiteindelijk aan de Quraysh. In de later opgerichte stadstaat Mekka werden deze plichten met zorg vervuld.
Belangrijke taken
Het uitvoeren van deze taken werd beschouwd als de grootste eer. Deze diensten werden verdeeld onder de vooraanstaande families van Mekka in de Asr-ı Saâdat. Profeet ‘Umar wees tijdens zijn kalifaat toewijzingen toe voor de bovengenoemde diensten, en na Profeet Mu’awiya werden deze werken geregeld. In het Ottomaanse bestuur werd elk jaar een deel van de Harameyn-toewijzing toegewezen aan de diensten van de Ka’ba.
Alle inwoners van Mekka boven de veertig mochten deelnemen aan de raadsvergaderingen. Het was echter de gewoonte dat niemand anders dan de hoofden van bepaalde families en stamhoofden deze bijeenkomsten mochten bijwonen. Vreemd genoeg werd deze Dâru’n-Nedwa het toneel van bijeenkomsten die lang daarna werden gehouden om de oproep van Rasûlullâh (s.a.w.) te verhinderen.
De Dâru’n-Nedwa en de “Nâdîs”, die lokale ontmoetingsplaatsen waren, waren plaatsen waar politieke en militaire beslissingen werden genomen, en plaatsen waar sociale activiteiten werden uitgevoerd.
Hoewel de polytheïsten van Mekka Allâh aanvaardden als de schepper van alles, associeerden zij in veel zaken afgoden met Hem.
Aangezien het land van Mekka niet geschikt was voor landbouw, verdienden de inwoners hun brood met commerciële activiteiten. Om deze reden neemt Mekka een zeer belangrijke en centrale plaats in op het Arabisch schiereiland, zowel wat betreft religie als handel. De commerciële activiteiten in Mekka gingen door in zomer en winter.
Zomerexpedities werden ondernomen naar Syrië en winterexpedities naar Jemen. In de karavanen die zij organiseerden, werden de goederen door kamelen vervoerd, en soms liep het aantal kamelen op tot tweeduizend vijfhonderd. Deze handelskaravanen waren zo belangrijk voor Mekka dat Allâhu ta’âlâ de Quraysh herinnerde aan deze uitzonderlijke zegening terwijl hij hen uitnodigde tot geloof en aanbidding:
“Aangezien het voor de Quraysh gemakkelijk is gemaakt, ja, het reizen in de winter en in de zomer is voor hen gemakkelijk gemaakt, laat hen dan de Heer van dit huis (Ka’ba) dienen, die hen heeft gevoed voor de honger en hen veilig heeft gemaakt voor alle soorten van angst.” (al-Quraysh, 1-4).
Beleid van Quraysh
Het commerciële leven heeft rust en veiligheid nodig. Daarom gebruikten de Quraysh het beleid van vriendelijkheid en zachtheid in plaats van hun toevlucht te nemen tot geweld om hun commerciële doelen te bereiken en de veiligheid van de handelsroutes te verzekeren. Daarom heeft hij nooit deelgenomen aan de oorlogen voor de Islam. Hij nam alleen deel aan de Fijar-oorlogen, die bestonden uit kleine conflicten. Onze Profeet (s.a.w.) nam deel aan de vierde en laatste daarvan toen hij ongeveer 20 jaar oud was.
Hoewel het zeer moeilijk was om dergelijke economische ondernemingen veilig uit te voeren op het Arabisch schiereiland, dat geen politieke soevereiniteit had en in een staat van verwarring verkeerde, was deze veiligheid tijdens de heilige maanden volledig gewaarborgd. Men ziet dat Mekka zelfs in dit opzicht een andere positie inneemt. Want terwijl alleen de maand Rajab als harâm werd beschouwd voor alle andere beurzen, had Mekka alle “Ashhur al-Hurum: de vier harâm maanden”. Bovendien werden met de instelling genaamd Basl de eigendommen van sommige families in Mekka gedurende acht maanden beschermd tegen het gevaar van plundering.[4]
De aanwezigheid van de Ka’bah daar hielp ook om de veiligheid van de handelsroutes van de Quraysh te verzekeren. Omdat mensen uit alle regio’s daar op bedevaart kwamen. Het feit dat Mekka een centrum van aanbidding was, zorgde ervoor dat de Quraysh gerespecteerd werden, dat zij met de stammen (îlâf) omgingen en zo hun handel beschermden.
Ukâz, Mecenne en Zü’l-Majâz beurzen werden opgericht rond Mekka. Deze beurzen, die werden opgericht ten tijde van de bedevaart, die ook in de Jâhiliyyah periode een verering was, zouden zeer druk bezocht worden. De Profeet (sall-Allâhu ta’âlâ ‘alaihi wa sallam) placht te zeggen: “Ik ben de Boodschapper van Allah (s.a.w.) van Allahu ta’âlâ.
Het feit dat zoveel kooplieden naar Mekka en omgeving kwamen en dat Mekkaanse kooplieden naar vele streken reisden, zou ertoe leiden dat een gebeurtenis die in Mekka plaatsvond zich in zeer korte tijd over de hele wereld zou verspreiden. De verspreiding van de Islam naar drie continenten in een korte periode van 23 jaar werd ook beïnvloed door dit kenmerk van de regio.
Quraysh kooplieden hadden een serieuze dominantie en invloed op deze beurzen. Andere Arabische kooplieden leerden het Quraysh-dialect om hun handel te kunnen drijven en gebruikten dit dialect in hun gesprekken. Tegelijkertijd leerden en praktiseerden zij de gebruiken van de Quraysh en brachten deze over naar de plaatsen die zij bezochten. Dit verhoogde het gewicht van Quraysh in de wereld van die dag.
De geografische ligging van Mekka trok al lang de aandacht van de staten eromheen. Het was ook van groot belang omdat het de plaats was waar de Baytullâh zich bevond. Ondanks vele pogingen kon Mekka niet worden bezet door naburige staten en behield het gedurende de hele geschiedenis zijn onafhankelijkheid. De Byzantijnen probeerden ook voortdurend invloed op Mekka te krijgen, maar dat lukte niet.