De marteling van de moslims
Het leven van profeet Muhammed (vzmh) – Eerste emigratie en bekeringen
Nadat de mensen van Quraish hadden gemerkt dat hun bedreigingen niet hielpen, begonnen de mishandelingen en martelingen tegen de moslims. De Profeet (vrede en
zegeningen zij met hem) werd bespuugd, uitgescholden en er werden ingewanden op hem gegooid tijdens het gebed. De vooraanstaanden van Quraish, zijn oom Abu
Lahab en de vrouw van Abu Lahab hadden allen hun aandeel hierin. De vrouw van Abu Lahab bracht takken waar prikkels aanzaten en gooide die ’s nachts op de weg
van de Profeet (vrede en zegeningen zij met hem), zodat hij en zijn metgezellen verwond zouden raken.
Toen zij hoorde van het hoofdstuk uit de Koran die over haar en haar man werd geopenbaard, rende ze met stenen in haar handen naar de Profeet (vrede en
zegeningen zij met hem), terwijl hij samen met Abu Bakr bij de Kaäba zat en zei: ‘’Waar is je kameraad? Ik heb gehoord dat hij mij hoont. Als ik hem zie gooi ik met deze stenen
naar zijn mond’’. Daarna vertrok ze. Abu Bakr keek naar de Profeet (vrede en zegeningen zij met hem) en vroeg: ‘’Gezant van Allah, heeft ze jou niet gezien?’’
De Profeet (vrede en zegeningen zij met hem) zei: ‘’Nee, Allah heeft haar gezichtsvermogen afgenomen.’’
Daar waar de Profeet (vrede en zegeningen zij met hem) alleen door de vooraanstaanden van Quraish werd lastiggevallen, werden de andere moslims ook
door de gewone mensen lastiggevallen en werden ze mishandeld door de vooraanstaanden van Quraish. Sommigen zelfs op een afschuwelijke wijze, zoals Bilal
ibn Rabaah die door zijn meester dagenlang in de hete Sahara vastgebonden en mishandeld werd.
Een van de ontroerende verhalen is het verhaal van de familie van Yaasir. De metgezel Amaar ibn Yaasir, zijn vader Yaasir en zijn moeder Summayyah werden door Abu
Djahl mishandeld en gemarteld midden in de hete Sahara. De Profeet (vrede en zegeningen zij met hem) zei: ‘’Volhard oh familie van Yaasir, want jullie ontmoeting
is in het paradijs.’’ De moeder van Yaasir is door de marteling van Abu Djahl om het leven gekomen. Hiermee werd zij de eerste martelares in de Islam.
De emigratie naar Abessinië
De moslims hadden het zwaar te verduren in Mekka en de Profeet (vrede en zegeningen zij met hem) gaf de opdracht aan de metgezellen om te emigreren naar
Abessinië. In het vijfde jaar na het gezantschap is de eerste groep moslims geëmigreerd. De groep bestond uit twaalf mannen en vier vrouwen met als hoofd
Uthman ibn Affan en zijn vrouw Rouqayah, de dochter van de Profeet (vrede en zegeningen zij met hem). Deze groep vertrok ’s nachts in het geheim. De mensen van
Quraish reageerden woedend toen ze erachter kwamen dat de moslims waren gevlucht. Ze volgden hun sporen, maar de moslims waren hen te snel af.
De bekering van Hamzah en Omar
De bekering van Hamzah was in eerste instantie niet gemeend en was meer uit woede en trots, omdat hij de oom was van de Profeet (vrede en zegeningen zij met hem).
Hamzah was een keer terug van de jacht toen een slavin hem vertelde dat Abu Djahl de Profeet (vrede en zegeningen zij met hem) vreselijk beledigde en hem zelfs fysiek
lastigviel. Hamzah pakte hierna gelijk zijn boog en ging opzoek naar Abu Djahl, tot hij hem vond in het gezelschap van anderen en zei: ‘’Jij! Beledig jij Mohammed (vrede en zegeningen
zij met hem), terwijl ik een aanhanger ben van zijn religie?’’ Hij sloeg hem tegelijk met de boog op zijn hoofd, waarna hij hem flink verwondde. Hamzah kreeg hierna spijt en
hij voelde alsof hij de religie van zijn voorouders had verraden. Hij bleef met grote twijfels, waardoor hij nachten niet kon slapen, tot hij op een dag naar de Kaäba ging
en tot Allah bad om hem tot de waarheid te leiden. Allah verhoorde zijn gebed en heeft alle twijfels uit zijn hart verwijderd.
Omar was een van degenen die het leven moeilijk maakten voor de moslims. Hij bestreed iedereen die moslim werd en bespotte hen. Hij stond bekend om zijn
hardheid en sterke persoonlijkheid. Omar hoorde een keer de Profeet (vrede en zegeningen zij met hem) de Koran hardop reciteren tijdens zijn gebed bij de Kaäba. Dit
raakte hem, maar hij bleef alsnog bij zijn standpunt. Omar worstelde dus ook met zichzelf en vond het idee om het geloof van zijn voorouders te verlaten voor een ander
geloof moeilijk.
De Profeet (vrede en zegeningen zij met hem) had de volgende smeekbede verricht:
‘’Oh Allah, versterk de Islam met een van de twee mannen die U het liefst heeft, Abu Djahl of Omar ibn Alkhattaab.’’ Omar was het meest geliefd bij Allah en Allah leidde
hem daarom naar het rechte pad. Ibn Mas’ud vertelt in een overlevering over Omar: ‘’De bekering van Omar was een opening, zijn emigratie was een overwinning, zijn
leiderschap was een barmhartigheid en wij hebben pas het gebed bij de Kaäba kunnen verrichten nadat Omar moslim werd. Nadat hij moslim werd bleef hij de mensen van
Quraish bestrijden, totdat hij het gebed bij de Kaäba ging verrichten en wij achter hem gingen bidden.’’
Zo was de bekering van deze geweldige mannen een grote aanwinst en overwinning voor de moslims. Zij werden versterkt door een van de sterkste en moedigste mannen
van Mekka. Aan de andere kant had dit de vijanden van de Islam woede en zorgen bijgebracht.
Het jaar van verdriet
De geleerden hebben deze naam gegeven aan het jaar waarin de twee meest geliefde personen bij de Profeet (vrede en zegeningen zij met hem), zijn vrouw Khadijah en zijn
oom Abu Taalib zijn overleden. De ziekte van Abu Talib werd steeds erger, waarna hij is overleden. De Profeet (vrede en zegeningen zij met hem) liep bij hem naar binnen, terwijl Abu Djahl en Abdullah Ibn Abi Umayah bij hem waren en zei tegen hem: ‘’O oom, zeg dat er geen God is dan Allah, een uitspraak waarmee ik veel voor je kan betekenen bij Allah.’’ De aanwezige
mannen zeiden: ‘’O Abu Talib, wens je de religie van Abdul Muttalib te verlaten? Zij spraken verder met hem en als laatste heeft hij gezegd: ‘’…de religie van Abdul Muttalib.’’ De Profeet (vrede en zegeningen zij met hem) zei daarna: ‘’Ik zal vergiffenis voor je vragen, behalve als Allah mij dat af zou raden’’. Allah openbaarde toen:
‘’Het past de Profeet en degenen die geloven niet dat zij de afgodendienaren om vergeving vragen, ook al zijn zij verwanten, nadat het hen duidelijk is geworden dat zij de
bewoners van de Hel zijn.’’
Ook is in dit verband geopenbaard:
‘’Waarlijk jij leidt niet degenen die jij liefhebt, maar Allah leidt wie Hij wil. En Hij kent degenen die de Leiding volgen het best.’’
Abbas vroeg de Profeet (vrede en zegeningen zij met hem): ‘’Kon je niets voor je oom betekenen? Hij behoedde en beschermde je‘’. Hij antwoordde: ‘’Hij bevindt zich in een
ondiepe laag van de hel, als ik er niet geweest was, dan had hij in de laagste verdieping gezeten.’’ Voordat het verdriet om de dood van Abu Talib verwerkt was, is de moeder
der gelovigen Khadija, moge Allah tevreden met haar zijn, ook overleden. Zij steunde oprecht de Profeet (vrede en zegeningen zij met hem) in zijn boodschap om de Islam
te verkondigen. De Profeet (vrede en zegeningen zij met hem) zei hierover: ‘’Zij geloofde in me toen de mensen mij ongelovig waren, zij vertrouwde me toen de mensen
vonden dat ik onwaarheden vertelde, zij deelde haar geld met mij toen de mensen mij alles ontnamen en Allah heeft mij alleen van haar kinderen geschonken en niet van
een andere vrouw.’’
Van haar goedgunstigheden is er overgeleverd dat de engel Gabriël tegen de Profeet (vrede en zegeningen zij met hem) zei: “O gezant van Allah, daar komt Khadija aan,
ze draagt wat eten of drinken bij zich. Als zij komt, geef haar de groeten van haar Heer en feliciteer haar met een huis van riet in het paradijs, waar noch lawaai noch vermoeidheid bestaat.’’