In hoeverre kunnen islamitische oordelen veranderen vanwege het verstrijken van de tijd, en hiermee verandering van een situatie?
13 Oktober 2022, Rotterdam
Er is een discussie tussen bepaalde geleerden of dat er binnen de Islam het verstrijken van de tijd (en hierdoor verandering van een situatie) de mogelijkheid biedt tot het aanpassen van islamitische oordelen over bepaalde kwesties. De vraagstelling die hierbij de nodige aandacht vereist luidt als volgt:
“In hoeverre kunnen islamitische oordelen veranderen vanwege het verstrijken van de tijd, en hiermee verandering van een situatie?”
Oftewel, hebben islamitisch oordelen een “houdbaarheidsdatum”? Dit in de zin dat ze alleen geldig waren in de tijd van de Profeet (v.z.m.h.) en zijn metgezellen, of zijn deze te allen tijde geldig?
In de discussie zijn twee groepen zichtbaar:
De eerste groep, bestaande uit voornamelijk traditionele geleerden waaronder Shaykh Ramadan al-Bouti, zegt het volgende: Een verschil in plaats leidt nimmer tot een verschil in oordelen/voorschriften.[1]
Shaykh Ramadan al-Bouti is van mening dat oordelen die gebaseerd zijn op duidelijke, onomstotelijke teksten vanuit de Qor’aan en de Soennah (welke dus gebaseerd zijn op de Shari’a), niet veranderen door verandering van tijd (situatie). Hetgeen dat wel kan verschillen is de mogelijkheid om in een bepaald gebied of onder bepaalde omstandigheden deze oordelen na te leven.[2]
Wel houden de traditionele geleerden, die vertegenwoordigd worden door Shaykh Ramadan al-Bouti, zich aan de algemene propositie dat vrij vertaald zou kunnen worden als: Nood (situaties) maken een verboden zaak (tijdelijk) toegestaan.[3] Of een dergelijke uitdrukking die we gebruiken in het Nederlands: “Nood breekt wet”.
De tweede groep
Daarentegen kan er gesuggereerd worden dat de tweede groep, beter bekend als de modernisten, haaks staan met het gedachtegoed van de traditionele geleerden. De modernisten kijken naar islamitische oordelen vanuit een ander perspectief. Zij spreken over hervorming in de islam en het opnieuw verrichten van ijtihad.[4] Dit doen ze over zaken waar veel geleerden die de traditionele methodiek aanhouden er flink kritiek op hebben. De meest bekende geleerden onder hun zijn Jamal al-Din al-Afghani (1838–1897), Muhammed Abduh (1849–1905) en Muhammad Shahrur (1938- heden).[5]
De laatste is van mening dat de Qor’aan gelezen en begrepen dient te worden in relatie tot de steeds veranderende sociale realiteit.[6] Volgens Shahrur maakt de islam geen wetten, maar stelt deze grenzen (hudud) waarbinnen de mens “de grootst mogelijke mate van vrijheid” geniet.[7] Om enkele onderwerpen als voorbeeld te nemen: Het consumeren van rente in dar-ul Islam[8] en kledingvoorschriften binnen de Islam (zoals: hijab).
Een aantal modernisten gaan zelfs zo ver dat ze de oordelen (ahkam) van de wetscholen (madhahib) volledig willen verwerpen en nieuwe oordelen (ahkam) willen aannemen die volledig gebaseerd zijn op de Qor’aan of alleen de verzen die geopenbaard zijn in Mekka.[9]
Zoals eerder gesteld zijn er uiteenlopende kwesties die de nodige discussies aanwakkeren en de nodige aandacht vereisen. De vraag is dan ook: “Hoe dient men om te gaan met de uiteenlopende kwesties binnen de islamitische wetgeving die discussies aanwakkeren?”
Een deel van het antwoord is te vinden in een citaat uit het boek “Majalla”. Dit boek is onder de geleerden een zeer geaccepteerd en gerespecteerd werk dat in de laatste eeuw van de Ottomaanse rijk heeft gediend als het wetboek. Het citaat luidt als volgt:
لاَ يُنْكَرُ تَغَيُّرُ اْلاَحْكَامِ بِتَغَيُّرِ اْلاَزْمَانِ
Vrije vertaling: Het wordt niet ontkent dat met verandering van tijd de (islamitische wettelijke) oordelen veranderen. [10]
Om dit punt beter te begrijpen zijn de volgende voorbeelden met bijbehorende uitleg[11] aangehaald:
- Eerste voorbeeld: Het gaat hier om de regels betreft de verdeling van de erfenis volgens de islamitische wetgeving (shari’a). Erfrecht is één van de onderwerpen binnen de islamitische wetgeving waarin de minste meningsverschillen zijn onder de geleerden. Een belangrijke reden hiervoor is dat de bewijzen zijn gebaseerd op eenduidige teksten vanuit de islamitische wetgeving (Daliel-i Shari’). Een specifiek voorbeeld hiervan is het volgende Qor’aan vers:
﴿… فَإِن كُنَّ نِسَآءٗ فَوۡقَ ٱثۡنَتَيۡنِ فَلَهُنَّ ثُلُثَا مَا تَرَكَۖ وَإِن كَانَتۡ وَٰحِدَةٗ فَلَهَا ٱلنِّصۡفُۚ … ﴾
“En als er (alleen) vrouwen zijn, twee of meer, dan is er voor hen twee-derde van wat hij nalaat en als er één (vrouw) is, dan is er voor haar de helft.”[12]
Dit vers is eenduidig, de bedoeling alsook betekenis hiervan is duidelijk; het laat geen ruimte voor verschillende interpretaties. Erfrecht is binnen de islam gebaseerd op de islamitische wetgeving (shari’a) en niet op cultuur of gewoonte. De oordelen binnen het erfrecht zijn niet vatbaar voor veranderingen vanwege tijd of de situatie.
- Tweede voorbeeld: Dit voorbeeld is gebaseerd op een kwestie vanuit de jurisprudentie (fiqh), uit het hoofdstuk van contractuele zaken. In dit hoofdstuk wordt aangegeven dat het bij het afsluiten van een koopcontract noodzakelijk is dat een koper de koopwaar eerst dient te bezichtigen.
Vroegere geleerden waren van mening dat wanneer men een huis wilde kopen, het bezichtigen van een bepaald deel (één kamer) voldoende zou zijn voor de geldigheid van het koopcontract.[13] Echter zijn de latere geleerden zijn van mening dat het noodzakelijk is om alle kamers te bezichtigen.[14] De fatwa[15] is hedendaags gebaseerd op de mening van de latere geleerden.[16]
Bovenstaand meningsverschil onder de vroegere- en de latere geleerden is niet gebaseerd op een bewijs vanuit de islamitische wetgeving (shari’a), maar op verandering van cultuur en gewoonte. Vroeger waren alle huizen op ongeveer dezelfde wijze gebouwd en leken zij heel veel op elkaar.
Na het bezichtigen van een deel (één kamer), was er geen behoefte om de rest van de kamers te bezichtigen omdat deze (ongeveer) hetzelfde waren. Later werden huizen op verschillende manieren gebouwd, waardoor de kamers er ook anders uit gingen zien. Hierdoor stelden de latere geleerden het als eis dat men alle kamers dienden te bezichtigen alvorens het koopcontract geldig kon worden verklaard.
Tot slot:
Een oordeel (hukm) dat gebaseerd is op eenduidige bewijzen vanuit de islamitische wetgeving (Daliel-i Shari’), zal nooit en te nimmer veranderen naarmate de tijd en de situatie veranderen.
Echter, een oordeel dat gebaseerd is op cultuur en gewoonte, kan veranderen naarmate de tijd en de situatie veranderen.
Door verandering van tijd en situatie, verandert ook de behoefte van de mensen. Wanneer de cultuur en de gewoonte van mensen veranderen, verandert ook het oordeel dat daarop gebaseerd is.
Islamitische oordelen hebben geen “houdbaarheidsdatum” in die zin dat het niet slechts geldig is voor een bepaalde periode. Islamitische oordelen zijn universeel en geldig voor alle tijden.
Footnotes
[1]. De originele (Arabische) tekst: اختلاف المكان لا يتدخل في اختلاف الأحكام.
[2]. Shaykh Al-Bouti, IUR 2007: lezing Nederland, https://youtu.be/Sh9CysZiAho [geraadpleegd op: 13-10-22].
[3]. Majalla, art. 21, de algemene propositie in de originele (Arabische) taal: الضرورات تبح المحظورات.
[4]. Ijtihad: inspanning verrichten om tot een islamitisch wettelijke oordeel te komen. Ijtihad wordt gedaan door een mujtahid. Een voorbeeld van een (topniveau van) mujtahid is Imam Abu Hanifa of Imam Malik.
[5]. Esposito, John L. (2005). Islam: The Straight Path. Oxford University Press. sh. 115–116.
[6]. J. Tolson (2001), “Struggle for Islam, How do the terrorists responsible for the attacks on September 11 fit into the Muslim faith?” in US News.
[7]. Mudhoon, Loay (2009), “The Reformist Islamic Thinker Muhammad Shahrur: In the Footsteps of Averroes”. Vertaald uit het Duits door John Bergeron. Qantara. Opgerold op 29 januari 2012.
[8]. Gebied waar de gelovigen heersen, waarbij de regels van de gelovige (moslims) heersend zijn.
[9]. ʿAbdullahi Ahmad An-Na‘im, Toward an Islamic Reformation Civil Liberties, Human Rights, and International Law, (Syracuse: Syracuse University Press, 1996); Krş. Salmi, Majul and Tanham, Islam and Conflict Resolution: Theories and Practices, sh. 103-7.
[10]. Majalla, artikel 39.
[11]. Sarh al-Majalla, uitgeverij Darul kutub i´lmiyye Beyroet – Loebnaan, artikel 39, blz. 43. Multaqa al-abhur, uitgeverij: Sifa, blz. 334.
[12]. Qor’aan, Surah An Nisa”, vers 11.
[13]. Dit is de mening van Imam Abu Hanifa en zijn 2 prominente leerlingen; Imam Muhammed en Imam Yusuf.
[14]. Dit is de mening van Imam Zufar, ook een leerling van imam Abu Hanifa die het niveau van mujtahid heeft bereikt (net als zijn andere 2 leerlingen die hierboven genoemd zijn).
[15]. Fatwa: Juridische uitspraak van een islamitisch rechtsgeleerde met betrekking tot een specifieke kwestie in de islam.
[16]. Shaykh G. Al Jihani, 2019: lezing Nederland, Den Haag.