Islam staat voor vrede
De islam wordt overgebracht door het verstand te overtuigen met bewijzen en de harten te verwarmen tot geloof. Afhankelijk van de toestand van de geadresseerde worden zachtheid in stijl en geleidelijkheid in de praktijk in acht genomen. De inhoud van de islam wordt echter niet verborgen. Degene die moslim wordt, treedt de godsdienst binnen door uit vrije wil de shahada uit te spreken.
In de Mekkaanse (eerste moslims in Mekka, Saudi Arabië) periode van de islamitische jaartelling werden degenen die moslim wilden worden zwaar onder druk gezet, vervolgd en gemarteld door hun families en de heersers van Makkah. Er waren moslims die geketend waren en niet mochten emigreren.
De ballingen en massamoorden op moslims tijdens de val van Andalusië, de recente genocides in Bosnië, de vervolging van moslims die onder het communistische regime moesten leven, en de assimilatie van moslims in Oost-Turkestan (Oeigoeren) vandaag de dag laten ook zien dat het door de geschiedenis heen duidelijk is dat samenlevingen niet onder dwang tot de islam zijn bekeerd, maar integendeel onder dwang van de islam zijn gescheiden.
Geen dwang in godsdienst
De islam heeft ikrâh/dwang verboden. Het vers luidt als volgt:
“Er is geen dwang in religie. Inderdaad, geloof en ongeloof zijn duidelijk bekendgemaakt. Dus wie de Tâğûf niet erkent en in Allâh gelooft, die heeft zich zeker vastgeklampt aan de sterkste standvastigheid die niet verbroken kan worden. Allah is Alhorend, Alwetend” (al-Baqara, 256).
De reden voor de openbaring van dit vers onthult ook de vrijheid van geloof in de islam:
In de jāhiliyyah (onwetendheid) periode maakten sommige vrouwen van Medina, wier kinderen niet leefden, een gelofte, waarbij ze wensten dat hun kinderen lang zouden leven:
“Als ik een kind krijg, zal ik het onder de Joden achterlaten”.
Omdat zij toen in shirk verkeerden, gaven zij stilzwijgend toe dat de Ahl al-Kitab superieur aan hen waren.
Toen onze Profeet sall-Allâhu ‘alaihi wa sallam naar Medîna migreerde, bevonden de kinderen van sommigen van de Ansâr zich op deze manier onder de Joden.
Toen de Joodse stam van Bani Nadir uit Medîna werd verbannen vanwege hun verraad en schending van de overeenkomst die zij met de moslims hadden gesloten, kwamen de families van deze kinderen naar de Profeet sall-Allâhu ‘alaihi wa sallam en zeiden:
“O Boodschapper van Allâh! Jullie verdrijven hen (uit Madîna vanwege hun verraad), maar onze kinderen, broeders en zusters zijn onder hen. Wat zal er met hen gebeuren?” vroegen ze.
De Profeet sall-Allâhu ‘alaihi wa sallam antwoordde niet (hij wachtte op de openbaring). Het vers “Er is geen dwang in de godsdienst…”[2] werd geopenbaard.
Onze Meester sallallâhu ‘alayhi wa sallam:
“-Jullie vrienden hebben een keuze gekregen:
Als zij jullie kiezen (moslims worden), zijn zij van jullie (zij kunnen in Madîna blijven).
Maar als zij hen (de Joden) kiezen, dan zijn zij van hen.” Hij stuurde degenen die liever bij de Joden bleven samen met hen uit Madîna weg (Tabari, Jāmi al-Bayān, III, 10).
‘Mijn zonen zijn christen’
Een andere vertelling, die genoemd wordt als reden voor de openbaring van dit vers, gaat over een Metgezel genaamd Husayn of Ibn al-Husayn. Vóór de migratie van Rasûlullah sallâllâhu ‘alaihi wa sallam waren twee zonen van deze persoon christen geworden onder invloed van Damascus-kooplieden.
Toen zijn zonen naar Madîna kwamen, probeerde Ibn al-Husayn hen met geweld tot moslims te maken. Zijn zonen, die inmiddels volwassen waren, weigerden moslim te worden. Toen zijn vader een beroep deed op onze Profeet, werd het âyat-i-kerîma “Er is geen dwang in de godsdienst…”[3] geopenbaard. Met andere woorden, hij weigerde zijn kinderen te dwingen moslim te worden.
Hier wordt het belang om onze jonge kinderen op te voeden met islamitische ethiek en Koran’ânische cultuur en hen te beschermen tegen contact met niet-moslims of onwetende kringen beter begrepen. Want als de kinderen opgroeien, neemt de invloed van hun ouders op hen aanzienlijk af.
In dit verband is de opvoeding van kinderen op jonge leeftijd erg belangrijk. Het is de belangrijkste plicht van elke ouder om hen op te voeden met de liefde voor Allah en de Boodschapper van Allah, om hen te wennen aan het gebed, om hen te sieren met goede gewoonten zoals fatsoen, eer, vrijgevigheid en mededogen.
Het belang van een goede opvoeding
Want de harten van kinderen die met de islamitische natuur geboren zijn, zijn als zuivere grond. Het is een ruw erts dat bewerkt moet worden. Of ze in de toekomst rozen of doornen zullen zijn, of ze bittere of zoete vruchten zullen dragen, hangt af van de kwaliteit van de zaden die erop geplant zijn, vooral van de indoctrinatie van de ouders.
Het gezag over een kind ligt bij zijn ouders als zijn voogden. Daarom moeten ouders zich met liefde en opoffering inspannen om hun kinderen zo goed mogelijk op te voeden.
Als deze opvoeding echter niet tijdig wordt gegeven, zullen de kinderen niet meer luisteren naar de suggesties van hun ouders, nadat ze verplicht zijn geworden. De in de gelijkenis genoemde vader zei:
“O boodschapper van Allah! Moet een deel van mij voor mijn ogen naar de hel gaan?”[4]
Maar als hij niet vrijwillig en oprecht moslim wordt, is er niets aan te doen. Geloof kan niet met geweld in het hart gerealiseerd worden.
Geloof moet puur zijn en vanuit het hart komen
Bijvoorbeeld, hoewel Kanaän, de vierde zoon van Nûh ‘alaihis-salâm’, de zoon van een profeet was, kwam hij niet tot geloof, ondanks de aanhoudende waarschuwingen van zijn vader. Samen met de ongelovigen werd hij in die grote vloed onderworpen aan de goddelijke vernietiging.
Met andere woorden, îman wordt geboren uit de bevestiging met het hart vóór de bevestiging met de tong. Iemand die niet met zijn hart bevestigt, dwingen om moslim te worden is noch de methode, noch de eis van de islam. De islam beveelt de goede communicatie van goddelijke waarheden. Het is iemands eigen keuze om het al dan niet te aanvaarden.
Daarom zei onze Profeet sallallâhu ‘alayhi wa sallam:
“Iedereen van mijn ummah zal het Paradijs binnengaan, behalve degenen die dat niet willen.” De Ashâb-i kirâm zei:
“O Boodschapper van Allâh! Wie wil het Paradijs niet binnengaan?” Onze Meester sallallâhu ‘alaihi wasallam zei:
“Zij die mij gehoorzamen zullen het Paradijs binnengaan; zij die mij tegenwerken willen het Paradijs niet” (Bukhârî, I’tisâm, 2).
Bovendien is het dwingen van iemand die in zijn hart niet bevestigt om moslim te worden in wezen het dwingen om een hypocriet te worden, wat nooit aanvaardbaar en wenselijk is. Daarom kan niemand gedwongen worden moslim te worden die dat niet wil.
Een moslim die de islam aanvaardt is echter verplicht zich te houden aan de goddelijke en profetische normen. Met andere woorden, de vrijheid van wil en keuze bestaat in het stadium van het al dan niet aanvaarden van de islam. Na aanvaarding van de islam kan een moslim alleen een ware moslim worden door zijn wil en voorkeur te onderwerpen aan de goddelijke wil.
Want Islam is je van harte onderwerpen aan Allâh en Zijn Boodschapper, en accepteren om je leven te leiden in overeenstemming met de Koran en de Soennah.
Lees ook: Soorten iman (geloof)
[2] al-Baqara, 256.
[3] al-Baqara, 256.
[4] Prof. Dr. Bedreddin Çetiner, Sebeb-i Nüzul, Istanbul 2002, pp. 110-111.