Maryam is de enige vrouw wier naam in de Koran wordt genoemd en zij wordt op 34 plaatsen genoemd. Haar vader heette Imran en hij stierf voordat zij geboren werd.
Toewijding aan Allah
De vrouw van Imran zei: “Mijn Heer! Ik heb wat zich in mijn schoot bevindt aan U opgedragen als een vrijgelaten dienares, aanvaard mijn offer. Zeker, U bent de Alhorende en de Alwetende.” Toen zij haar kind baarde, bad zij: “Mijn Heer! Ik heb een meisje gebaard, maar een jongen is niet zoals een meisje. Ik heb haar Maryam genoemd en ik vraag U haar en haar nageslacht te beschermen tegen Satan, die verdreven is.”
“Maryam” betekende in hun taal “dienaar van de Heer” of “aanbidder”. Profeet Maryam werd ook “Betûl” genoemd vanwege haar lichamelijke en geestelijke zuiverheid, haar aanbidding en gehoorzaamheid aan Allah, en haar behoud van kuisheid en eer. Aangezien Betûl zowel fysieke schoonheid als spirituele perfectie betekent, wordt gemeld dat Maryam de mooiste en meest perfecte vrouw van haar tijd was.[1]
Allâhu ta’âlâ aanvaardde Maryam, die gewijd was aan het heiligdom, en voedde haar op als een zeldzame bloem. Maryam placht te aanbidden in haar privékamer op een hoge plaats genaamd Mihrâb. De heersers van de tempel begonnen ruzie te maken en lootten onder elkaar wie voor Maryam zou zorgen. Allah (swt) vertrouwde haar zorg toe aan Zakariyya (a.s.). Telkens als Zakariyya (a.s.) de mihrâba binnenging, vond hij een voedsel naast haar en vroeg: “O Maryam, vanwaar komt dit tot jou?” Zij antwoordde: “Het is van Allah. Zij antwoordde: “Het is van Allah, Allah geeft ontelbaar veel voedsel aan wie Hij wil.”[2]
De engelen richtten zich tot deze dienares, de belichaming van kuisheid en gehoorzaamheid, en zeiden: “O Maryam! Allah heeft je uitverkoren, je rein geschapen en je superieur gemaakt aan alle vrouwen van de wereld. Aanbid je Heer, werp je neer en buig je neer met degenen die zich neerbuigen.”[3]
De beproeving van de kuisheid
Nadat onze Almachtige Heer onze Profeet heeft opgedragen ons te vertellen over de Profeet Maria, vertelt hij ons over haar kuise staat: Zij werd gescheiden van haar familie en trok zich terug naar een plaats in het oosten en trok een gordijn tussen haar en hen. Toen zond Allah tot haar de Profeet Jabrâil in menselijke gedaante. Maryam zei: “Ik zoek toevlucht tot jou bij Allah, de Meest Barmhartige. Als jij iemand bent die Allah vreest, (raak mij dan niet aan)”.
De engel zei: “Ik ben slechts een boodschapper die door jouw Heer is gezonden om jou een onbevlekte zoon te geven.” Maryam was verbaasd en zei: “Raak mij niet aan, als jij een godvrezend persoon bent.”[4] De engel zei: “Ik ben slechts een boodschapper die door jouw Heer is gezonden om jou een onbevlekte zoon te geven.” Maryam was verbaasd en zei: “Raak mij niet aan. Toen Maryam in grote verbazing vroeg: “Hoe kan ik een kind krijgen terwijl geen mensenhand mij heeft aangeraakt en ik niet onkuis ben?”, deelde de engel haar mee dat Allah schept wat Hij wil en wanneer Hij iets verordent, zegt Hij slechts: “Wees” en dat ding ontstaat onmiddellijk. Allah zei: “Dit is gemakkelijk voor mij. Want Wij zullen hem tot een bewijs voor de mensen maken en tot een genade van Onszelf.”
Hz. Maria werd hier ook gelijktijdig beproefd. Want de engel verscheen voor haar als een uiterst knappe jongeman.
Toen Maryam zwanger werd, trok ze zich terug naar een afgelegen plek. Ze nam haar toevlucht tot een dadelpalmboom in de pijnen van de bevalling: “Ik wou dat ik eerder gestorven was, zodat ik vergeten kon worden!” zei ze. De engel zei: “Maak je geen zorgen! Je Heer heeft een boog van water onder je gemaakt. Schud de dadelpalmtak naar je toe en er zullen verse, rijpe dadels op vallen.”
Uiteindelijk nam Maryam haar baby in haar armen en kwam naar haar volk. Zij begonnen haar te belasteren met beledigingen. Op bevel van Allah wees zij naar het kind in haar schoot en liet hen weten dat zij hen zou antwoorden. Zij zeiden: “Hoe kunnen wij tot een baby in een wieg spreken?” De baby begon te spreken: “Ik ben de dienaar van Allah, Hij heeft mij het Boek gegeven en mij tot profeet gemaakt. Waar ik ook ben, Hij heeft mij gezegend en mij bevolen te bidden en zakaat te betalen zolang ik leef. Hij deed mij mijn moeder eren en maakte mij geen ellendige tiran. Vrede zij met mij op de dag dat ik geboren ben, de dag dat ik sterf en de dag dat ik levend uit het graf word opgewekt.”[5]
Allah (swt) maakte Jezus en zijn moeder Maryam tot een teken van Zijn macht. Hij plaatste hen op een heuvel die geschikt was om te leven en water had.[6] Er zijn verschillende vertellingen dat deze plaats Egypte, Damascus, Ilya, Bayt al-Maqdis, Remle was.[7]
Omdat de Joden zelfs zo’n kuise persoon lasterden, vervloekte Allah (swt) hen.[8]
Voorbeeld voor gelovige vrouwen
Profeet Maryam is in de Koran en hadiths geprezen om haar deugden zoals kuisheid, bescheidenheid, ismet, trouw, taqwa en onderwerping, en zij is getoond als een voorbeeld voor gelovige vrouwen. Allah (swt) zegt over haar: “En Maryam, de dochter van Imran, die haar kuisheid bewaakte (Allah stelde haar als voorbeeld). Wij ademden in haar van Onze geest en zij bevestigde de woorden van haar Heer en de Geschriften. Zij behoorde tot degenen die vanuit hun hart gehoorzaamden.”[9]
In het vers staat dat zij uitverkoren was. De Boodschapper van Allah (s.a.w.) rapporteerde ook dat zij een van de vooraanstaande vrouwen van het Paradijs was[10] en zei:
“De beste van de vrouwen van de wereld in jullie tijd was Maryam, dochter van Imran, en de beste van de vrouwen van deze Oemmah was Khadija.”[11]
Wonderen
Vanwege zijn aanbidding en gehoorzaamheid verleende Allah (swt) hem verschillende gunsten en schonk hem verschillende wonderen. Onder zijn wonderen waren het aangeboden krijgen van niet-seizoensgebonden fruit in de Mihrab, verse dadels die van een droge dadelpalmboom vielen, het praten met engelen en directe openbaringen van Allah (swt) aan hem.
[1] İbn Manzur, Lisânü’l-ʿArab, “btl” md.; Hâzin, Lübâbü’t-teʾvîl, Kahire 1309, I, 273
[2] Âl-i İmrân 3/35-37, 44; el-Mâide 5/75, 110.
[3] Âl-i İmrân 3/42-43.
[4] Buhârî, Tefsîr, 19.
[5] Bkz. Meryem 19/16-34. Krş. Âl-i İmrân 3/45-47.
[6] el-Mü’minûn 23/50.
[7] Sa’lebî, Arâis, s. 293, 295.
[8] en-Nisâ 4/156.
[9] et-Tahrîm 66/12.
[10] Müsned, III, 64, 80, 135.
[11] Buhârî, Şehâdât, 30, Enbiyâ, 32, 45-46, Etʿime, 25, Menâkıbü’l-Ensâr”, 20; Taberî, Câmiʿu’l-beyân, III, 263-264.
Lees ook: 10 lessen uit het leven van profeet Jezus/Isa