De jeugd is als een waterval. Hij stroomt, spuit, schuimt, gooit alles omver wat voor hem komt. Omdat hij weinig kennis en ervaring heeft, is zijn leven vlot en zijn vermogen groot. Hij wil niemand anders dan zichzelf zien. Op den duur reikt hij naar de diepte, voegt zich bij de schare en bereikt de rust. Hoe mooi zegt de dichter:
De ruisende rivieren werden rustig toen ze de zee bereikten.
In de tijd van enthousiasme zijn mensen geneigd om zelfs hun broeders en zusters te vernietigen. Helaas kon de eerste broer in dit opzicht geen succesvolle test geven. Satan zorgde ervoor dat broeder zich tegen broeder keerde door de egoïstische verlangens in de mens op te blazen. Allah (swt) heeft de mens echter gewaarschuwd vanaf de dag dat hij voor het eerst werd geschapen. Hij toonde hem zijn vrienden en vijanden, goede en slechte. Onze Almachtige Heer herhaalde deze waarschuwingen nogmaals in zijn laatste boek. Hij gaf ons het meest treffende voorbeeld. “Ga goed om met uw broeders en zusters, anders zal de straf zeer zwaar zijn. Degene die zijn broeder kwaad doet, kwelt de hele mensheid”. Hij zei:
“Vertel hun het verhaal van de twee zonen van Adam als een waar gebeurd voorval: Toen zij een offer brachten en het van één van hen werd aangenomen en van de ander niet, zei de broeder wiens offer niet werd aangenomen uit jaloezie: “Bij Allah, ik zal je doden”. De ander zei: “Allah accepteert alleen van de bezitters van vroomheid” (al-Ma’idah 5:27).
Volgens de overleveringen hield Hâbil, een van de zonen van Hz Adam, zich bezig met veeteelt en Kâbil met landbouw. Kâbil, die zwakke religieuze gevoelens had, gehoorzaamde het bevel van Allah niet in een zaak die betrekking had op vrouwen of land. Hij kwam oog in oog te staan met Hâbil. Zij brachten offers aan Allah om uit te vinden wie van hen gelijk had. Khābil offerde de beste van de dieren, terwijl Ka’b het magere en zwakke van zijn gewassen offerde. Hij gaf niet van harte. Sterker nog, toen hij zag dat er een mooie stekel tussen het koren zat, wreef hij die af en at die zelf op. Natuurlijk werd het offer van Hâbil aanvaard, maar dat van Ka’b niet. Hij voegde een nieuwe toe aan zijn slechte moraal en pleegde een moord, de moord op een broeder.[1] Zo vond de eerste dood in de wereld der mensen plaats door moord en het slachtoffer was een broeder.
Het vuur van binnen: jaloezie en afgunst
De mens aarzelde niet eens om zijn broer te doden uit jaloezie en afgunst. Dit zijn zulke slechte eigenschappen van de Nafs dat broeders vanwege hen zelfs op elkaars schaduw hebben geschoten. Wanneer deze gevoelens niet getemd worden, veroorzaken ze onbeperkte vernietiging. Uiteindelijk verbrandt en vernietigt het zijn eigenaar in het oordeel van “Scherpe azijn schaadt de pot”. Deze emoties zijn de reden waarom Satan vervloekt is.
Kabil (Kaïn) wilde zich de rechten van anderen toe-eigenen en gaf toe aan zijn verlangen superieur te zijn aan iedereen. Men begrijpt dat zijn gehoorzaamheid aan Allah zwak was en dat hij geen aandacht schonk aan zijn aanbidding. Daarom werd zijn offer niet geaccepteerd.
Allah aanvaardt van de vromen
Hâbil waarschuwde zijn broer: “Allah aanvaardt de vromen”. Hij zei hiermee dat als je geaccepteerd wilt worden in de ogen van Allah, je Zijn verboden zult vermijden en Zijn geboden zult omarmen. Je zult belang hechten aan aanbidding, gedrag en moraal. In feite zou de grootste zorg van de dienaar moeten zijn of hij geaccepteerd wordt in de ogen van Allah. Ibn Mas’ûd (r.a), een van de Metgezellen, zei: “Allah’s acceptatie van een van mijn daden is voor mij geliefder dan het hebben van een wereld vol goud.”[2] ‘Umar b. ‘Abd al-‘Aziz schreef een brief aan een persoon en zei: “Ik adviseer je taqwa. Die taqwa die Allah niemand anders dan hem zal accepteren, en niemand anders dan zijn volk genadig zal zijn, en alleen hem zal belonen. Er zijn velen die het aanbevelen, maar weinigen die het in praktijk brengen.”[3]
Kabil was door zijn afstand van taqwa moorddadig geworden. Maar Hābil was een geleerd en volwassen persoon voor zover uit zijn toespraken bleek. Omdat hij taqwa bereikte toen hij jong was en in staat was de slechte eigenschappen van zijn ziel te disciplineren, was hij in staat tegen zijn broeder te zeggen
“Bij Allah, zelfs als jij je hand opheft om mij te doden, zal ik mijn hand niet opheffen om jou te doden! Ik wens dat jij zowel mijn zonde als jouw eigen zonde draagt en dat jij tot degenen behoort die in het Vuur geworpen zullen worden! Dit is de straf voor de onrechtvaardigen” (al-Ma’idah 5:28-29).
Habil was sterker, maar hij ondernam geen actie uit vrees voor de zonde om zijn broeder de handen op te leggen.[4] Hij adviseerde het goede en trad mild op tegen de vijandschap tegen hem. Hij was nooit voorstander van vechten. Hij benadrukte de noodzaak om de geest te reinigen van toevallige gebreken. Ook herinnerde hij zijn broeder aan de schande en de straf die hij zou dragen als hij het onrecht niet opgaf. Kabil daarentegen was wanhopig.
“Uiteindelijk zette zijn ego hem aan om zijn broer te doden; hij doodde hem en zo werd hij een van de verliezers” (al-Ma’idah 5/30).
Zijn ego zette hem aan om zijn broer te doden en liet de moord er mooi uitzien. Hâbil werd de eerste martelaar die op de grond viel. Voor het eerst in de wereld werd de pijn van een kind ervaren. De nafs, die niet getemd was, verdronk overal in verdriet. Zelfs de moordenaar was bedroefd, bang en had spijt van wat hij had gedaan. Hij was in de war en wist niet wat hij moest doen. Zijn leven veranderde in een kerker. Hij werd overal vervloekt. Dit is al het einde van de goddeloze.
Wees als Hâbil
De Boodschapper van Allah (saw) had gezegd:
“Er zullen in de toekomst zulke fitnahs zijn dat degene die zit beter zal zijn dan degene die staat, degene die staat zal beter zijn dan degene die loopt, en degene die loopt zal beter zijn dan degene die loopt.”
Sa’d b. Abi Waqqas (r.a):
“O Rasûlullah! Toen Sa’d b. Abî Waqqas (r.a) zei: “O Rasûlullah, wat zou U mij adviseren te doen als een man mijn huis binnenkomt en zijn hand uitstrekt om mij te doden?”, zei onze Meester (s.a.w.):
“-Wees als de zoon van Adam (Hâbil)!”[5]
In die tijd waren er geen graven op aarde en wat een begrafenis was, was onbekend. “Toen zond Allah een kraai die in de grond groef om hem te laten zien hoe hij het lichaam van zijn broer moest begraven. “Wee mij! Ben ik zo zwak als deze kraai en niet in staat om het lichaam van mijn broer te begraven?” en hij betreurde wat hij had gedaan” (Al-Ma’idah 5:31).
Allah maakte hem tot een leerling van de kraai. Dit was een erbarmelijke toestand waarin de Nafs en de duivel de mensen meesleepten.
Zoals het doden van alle mensen
Na het uitleggen van het kwaad van het nemen van menselijk leven, geeft Allaah de volgende uitspraak:
“Daarom schreven Wij aan de Kinderen van Israël: Wie iemand (ten onrechte) doodt, behalve voor een leven of voor het veroorzaken van onheil op het land, het is alsof hij de hele mensheid heeft gedood. En wie een leven redt, is alsof hij de gehele mensheid heeft gered. Onze Profeten brachten hun duidelijke bewijzen, maar zelfs daarna zijn de meesten van hen nog steeds overtreders op aarde” (al-Ma’idah 5:32).
Onrechtvaardig het leven nemen is deelgenoot zijn van de slechtheid van Ka’b. Het is het voortzetten van het pad dat hij geplaveid heeft. De boodschapper van Allah (s.a.w.) zei:
“De eerste zoon van Adam zal zeker een aandeel hebben in het bloed (zonde) van elke persoon die onrechtvaardig wordt gedood. Want hij was de eerste die begon met het doden van mensen.”[6]
“Hij die een goede weg opent in de Islam zal daarvoor beloond worden. Hij krijgt ook de beloning van degenen die dat pad bewandelen. Maar van hun beloning wordt niets afgenomen. En wie een slecht pad opent in de Islam, die zal zijn zonde krijgen. Hij zal ook een deel krijgen van de zonden van hen die dat slechte pad bewandelen. Maar van hun zonde zal niets afnemen.”[7]
Imâm al-Ghazāli maakt de volgende mooie opmerking:
“Gezegend is degene wiens zonden met hem sterven als hij sterft! Wee degene wiens zonden nog honderden jaren na zijn dood voortduren, die daardoor in zijn graf wordt gekweld, en die daarvoor ter verantwoording wordt geroepen totdat de gevolgen ervan zijn uitgeput.”[8]
Een van de voorwaarden voor een goed leven in de wereld is niet veroordeeld te worden voor een zonde in de jeugd.[9] Hâbil leefde een goed leven en ging zuiver. Kabil daarentegen werd een van degenen die veroordeeld zullen worden tot de Dag des Oordeels. De Boodschapper van Allah (s.a.w.) zei:
“De twee zonen van Adam werden getoond als voorbeelden voor deze Ummah. Jullie zouden het beste van hen moeten nemen.”[10]
[1] Taberî, Câmi‘u’l-Beyân, VIII, 318, 322.
[2] İbn Asâkir, XXXIII, 167, 169.
[3] Süyûtî, ed-Dürrü’l-mensûr, V, 262.
[4] Taberî, VIII, 334.
[5] Tirmizî, Fiten, 29/2194,
[6] Buhârî, Enbiyâ, 1; Müslim, Kasâme, 27.
[7] Müslim, Zekât, 69; Nesâî, Zekât, 64.
[8] Gazzâlî, İhyâu ulûmi’d-dîn, II, 74.
[9] Hûd 11/3; Kuşeyrî, Letâifü’l-işârât, II, 34.
[10] Abdürrazzâk, Musannef, II, 14.
Lees ook: Profeet Adam [vrede zij met hem]