Het geven van borstvoeding aan baby’s door vrouwen die niet hun biologische moeder zijn en het laten opgroeien van deze baby’s in de woestijn behoren tot de tekenen van adel en hoge status bij de Arabieren uit het pre-islamitische tijdperk.
Haleemah kwam naar Makkah, in gezelschap van enkele vrouwen uit de clan van Banu Sa`d, in de hoop baby’s te vinden om te voeden. Elke vrouw behalve Haleemah slaagde erin een zuigeling te krijgen.
Haleemah zei: “Er was geen vrouw onder ons die de Boodschapper van Allaah, sallallaahu `alayhi wa sallam, niet aangeboden kreeg, en zodra haar verteld werd dat hij een wees was, zou ze hem afwijzen. Wij zouden zeggen: `Wat gaat zijn moeder ons geven?’ Want wij verwachtten alleen een vergoeding van de vader van de baby. Bij Allaah, elk van mijn collega’s was in staat om een zuigeling te krijgen, behalve ik. Maar toen ik er niet in slaagde er voor mezelf een te krijgen, zei ik tegen mijn man, Al-Haarith ibn `Abdul-`Uzza: `Bij Allaah, ik wil niet de enige van mijn collega’s zijn die zonder kindermeisje naar huis gaat. Ik ga die weesjongen nemen.’
Mijn man zei: `Je kunt gaan en hem nemen. Misschien zal Allaah ons door hem zegenen.’ Ik ging en nam de jongen. Bij Allaah, ik nam hem alleen omdat ik geen andere kon vinden.”
Haleemah vervolgde: “Zodra 1 hem nam en hem naar mijn rijdier bracht, gaf ik hem borstvoeding zoveel als Allaah toestond en hij dronk tot hij verzadigd was. Zijn broer1 dronk ook tot hij verzadigd was. Toen ging mijn man naar onze oude kameel en melkte haar en wij dronken beiden tot wij verzadigd waren. En we hadden een goede nacht.
In de ochtend zei mijn man tegen mij: “Haleemah, bij Allaah, ik zag dat je een gezegend kind hebt aangenomen. Zie je niet de zegeningen waarvan we getuige zijn geweest sinds we hem hebben aangenomen, en Allaah ons in zegeningen blijft vermeerderen!”
We begonnen aan de terugreis naar ons dorp. Bij Allaah, mijn ezel was zo snel dat niemand van mijn collega’s haar kon inhalen. Verbaasd hierover zeiden ze: “Dochter van Abu Dhu’ayb! Was dit niet uw ezel waarop u met ons vertrok?!” Ik zei: “Ja, bij Allaah, dat is ze!” Zij zeiden toen: “Bij Allaah, er is iets met haar!”
Toen wij in het land van Banu Sa`d aankwamen – en daarvoor kende ik geen onvruchtbaarder land dan ons land – zouden mijn schapen grazen en dan tevreden en vol melk thuiskomen. Wij zouden melken zoals wij wilden, en geen van onze buren kon ook maar een druppel melk van hun eigen schapen krijgen. Hun schapen gingen uit grazen en kwamen thuis met lege magen. Zij zeiden dan tegen hun herders: “Je moet er rekening mee houden waar de schapen grazen.” Toch zouden hun schapen met lege magen terugkomen, terwijl de mijne tevreden thuis zouden komen, en we zouden melken zoals we wilden. Dus, Allaah bleef ons de zegeningen tonen die we duidelijk konden waarnemen.
De jongen, Mohammed, sallallaahu `alayhi wa sallam, bereikte toen de leeftijd van twee jaar – en hij was op een andere manier opgegroeid dan andere kinderen. Bij Allaah, hij had nauwelijks de leeftijd van twee jaar bereikt dat hij al een sterke huid had. We brachten hem terug naar zijn moeder, hoewel we verteerd werden door verdriet dat we de zegen die hij ons huishouden had gebracht zouden verliezen.
Toen zijn moeder hem zag, zeiden we tegen haar: “Laat onze zoon alstublieft nog een jaar bij ons blijven. Want wij vrezen voor hem de epidemie van Makkah.”
Wij bleven haar smeken totdat zij hem aan ons vrijgaf.
Eerste periode
Twee of drie maanden nadat we hem hadden teruggebracht, gebeurde er iets. Hij en zijn pleegbroer waren in de achtertuin met onze schapen toen zijn broer haastig naar ons toe kwam en zei: “Dat mijn Qurayshi broer werd bezocht door twee mannen, gekleed in witte gewaden. Ze legden hem op zijn rug en openden zijn buik.”
Zijn stiefvader en ik haastten ons naar hem toe. We vonden hem staand terwijl zijn kleur was veranderd. Zijn vader omhelsde hem en zei: “Mijn zoon, wat is er met je gebeurd?” Hij zei: “Twee mannen in witte kleding kwamen naar me toe. Ze legden me neer en openden mijn buik. Ze haalden er iets uit en namen het mee. Daarna brachten ze het terug zoals het was.” We namen hem mee naar huis.
Zijn vader zei: “Haleemah, ik vrees dat mijn zoon is aangeraakt door (de Jinn). Laat ons hem dus terugbrengen naar zijn familie voordat wat wij vrezen kan verschijnen.”
Haleemah vervolgde:
“Dus brachten wij hem naar zijn moeder. Toen zij ons zag, riep zij uit: “Wat heeft jullie teruggebracht, pleegouders?! Jullie hadden uitstekend voor hem gezorgd!’ Wij zeiden: `Bij Allaah, er is niets gebeurd. Het is alleen dat Allaah ons geholpen heeft onze schulden te betalen en wij vrezen dat hem iets onheilspellends of onvoorzien kan overkomen. Daarom hebben wij hem teruggebracht.’
Maar zijn moeder geloofde ons niet. Ze stond erop dat we haar de waarheid vertelden en toen we haar vertelden wat er gebeurd was, zei ze: `Dus jullie zijn bang dat hij door satan wordt aangeraakt?! Nee, bij Allaah! Satan zal nooit zijn weg naar hem kunnen vinden. Bij Allaah, er is iets groots aan deze zoon van mij. Zal ik je iets over hem vertellen? Wij zeiden: Ja. Zij zei: `Toen ik zwanger was van hem, had ik nooit het gevoel iets te dragen dat lichter was dan hij. Ik zag in mijn droom dat er een licht uit mij kwam dat de paleizen van Syrië verlichtte. En toen ik van hem beviel, was zijn bevalling anders dan die van andere baby’s; hij kwam naar buiten, terwijl hij zich met beide handen ondersteunde en zijn hoofd naar de hemel verhief. Laat hem dus met rust. Zo scheidde Haleemah van haar grote zuigeling.
Veel invloed gehad
De Boodschapper van Allaah, sallallaahu `alayhi wa sallam, sprak later in zijn leven over deze unieke kindertijd waarin hij op buitengewone wijze dingen, afbeeldingen en namen begreep terwijl hij in de woningen van Banu Sa`d was. Een aantal van zijn Metgezellen, moge Allaah tevreden met hen zijn, vertelden de gebeurtenissen van deze kindertijd.
Aan het einde van de Slag van Hunayn, toen de Boodschapper van Allaah, sallallaahu `alayhi wa sallam, eigendommen en gevangenen van Hawaazin kreeg als oorlogsbuit, kwam een delegatie uit Hawaazin, die de Islam al had omarmd, naar hem toe op een plaats genaamd Ji`raanah. Zij zeiden: “Boodschapper van Allaah, sallallaahu `alayhi wa sallam, wij zijn een stammenvolk dat getroffen was door een aandoening die u niet onbekend is. Verleen ons alstublieft een gunst, Allaah zal u een gunst verlenen.”
Er was onder de gevangenen, zijn pleegzuster, Shaymaa’. Dus kwam zij, hem smekend om medelijden te tonen. Zij herinnerde hem eraan hoe hij haar op haar rug beet (toen hij nog een zuigeling was in de woningen van Banu Sa`d). Toen de Boodschapper van Allaah, sallallaahu `alayhi wa sallam, dit hoorde, legde hij zijn kledingstuk voor haar neer en liet haar naast hem zitten.
De woordvoerder van de delegatie, Zuhayr ibn Sard stond toen op en zei: “Boodschapper van Allaah, sallallaahu `alayhi wa sallam, jullie tantes en pleegmoeders die jullie verzorgden behoren tot de gevangenen die zich binnen de omheiningen bevinden. Als wij Ibn Abu Shammar of Nu`maan ibn Munthir hadden verzorgd en vervolgens wat ons van jouw kant was overkomen van hun kant, dan zouden wij zeker hopen op hun wederzijdse vriendelijkheid en medeleven. En jij bent de beste van degenen die door een pleegmoeder worden verpleegd.” Vervolgens reciteerde hij een poëtische passage waarin hij de Profeet, sallallaahu alayhi wa sallam, smeekte om zijn pleegvolk een gunst te bewijzen.
De Boodschapper van Allaah, sallallaahu `alayhi wa sallam, zei toen: “Wat betreft datgene wat voor mij en de kinderen van `Abdul-Muttalib is, het is allemaal voor Allaah en voor jullie.”
De Ansaar (de Helpers) zeiden toen: “Wat van ons is, is voor Allaah en Zijn Boodschapper!”
Die dag was inderdaad een dag van wederzijdse vriendelijkheid; en de stand die op die dag werd ingenomen was een stand die grootsheid en uitstekende morele kwaliteit vertegenwoordigde!!!
Mohammed, sallallaahu `alayhi wa sallam, ging terug naar de warmte van de boezem van zijn moeder en naar de barmhartige zorg van zijn grootvader, `Abdul-Muttalib. Hij was toen een jongen geworden in wiens edele gezicht lichten oplichtten, wiens uiterlijk pracht en praal bracht, wiens hart gevuld was met tekenen van leiding en doorzichtigheid en wiens tong gekenmerkt werd door tederheid en zoetheid. Want hij werd gevoed door Allaah, de Verhevene.
Aaminah knuffelde en omhelsde haar geliefde zoon. Ze zou een unieke warmte voelen die ze had toen ze zwanger was van hem; en ze zou deze buitengewone en onbeschrijfelijke warmte over haar hele lichaam waarnemen.
Zijn grootvader `Abdul-Muttalib, de leider van de Quraysh, kon de afwezigheid van Mohammed, sallallaahu `alayhi wa sallam, niet verdragen en hij werd het nooit moe naar hem te kijken. Hij bezocht hem elke ochtend en avond in Aaminah’s appartement, en te allen tijde. Hij zou haar vragen: “Hoe gaat het met mijn zoon Mohammed, sallallaahu `alayhi wa sallam?” En hij zou hem vasthouden en innig omhelzen. Hij zou in Mohammed, sallallaahu `alayhi wa sallam, het beeld zien van zijn zoon `Abdullaah die stierf terwijl hij nog een bruidegom was en wiens dood hem een ongekend verdriet bracht. Hij zou in zijn kleinzoon verbazingwekkende eigenschappen zien die hem deden toenemen in mededogen en liefde voor hem.
Toen Mohammed, sallallaahu `alayhi wa sallam, de leeftijd van zes jaar bereikte, vroeg zijn moeder toestemming aan `Abdul-Muttalib om met haar zoon naar Yathrib te gaan om het graf van haar geliefde echtgenoot `Abdullaah te bezoeken en wat tijd door te brengen met zijn ooms van moederskant, Banu Najjaar. Hij gaf haar toestemming om te gaan en adviseerde haar voor zichzelf en haar zoon te zorgen.
Tot slot
Aaminah vertrok met haar zoon Mohammed, sallallaahu `alayhi wa sallam, en in het gezelschap van haar dienstmaagd Barakah, die haar diende en voor haar zoon zorgde. Mohammed, sallallaahu `alayhi wa sallam, hield van Barakah en beschouwde haar als een lid van zijn huishouden en familie.
Aaminah voelde een grote pijn en verdriet toen zij naast het graf van haar geliefde echtgenoot stond en hete tranen vergoot met haar zoon, Mohammed, sallallaahu `alayhi wa sallam, aan haar zijde op wiens edele wangen druppels tranen rolden die leken op parels – uit medelijden met zijn bedroefde moeder en in verdriet om de dood van een vader die hij nooit gezien had.
Het bleek dat de koorts van Yathrib Aaminah had getroffen voordat zij de stad verliet. Maar dat wist zij pas toen zij op de terugweg was naar Makkah. Haar toestand verslechterde, en terwijl ze bij een dorp genaamd Abwaa’ was, bezweek ze aan haar ziekte en blies ze haar laatste adem uit.
Mohammed, sallallaahu `alayhi wa sallam, huilde bitter en de Engelen van de hemel huilden ook met hem mee.4 Zij huilden om hem omdat hij zijn beide ouders verloor terwijl hij nog zo jong was. Zijn weesschap was ongetwijfeld het pijnlijkst!
1. Zij bedoelde haar eigen zoon die van dezelfde leeftijd was als de Profeet, Zegeningen en vrede zij met hem.
Lees ook: Voorbeeld voor gelovige vrouwen: Asiya (r.a.)