-
De stichting van de Abbasidische staat en zijn ontwikkeling
De Abbasidische staat, die gesticht werd door de nakomelingen van de oom van de Profeet (VZMH) Abbas,
bleef ongeveer vijf eeuwen aan de macht, vanaf de tijd dat Abu al-Abbas as-Saffah tot kalifaat opklom (AH 132/750) tot de ineenstorting ervan in (AH 656/1258) door de Mongolen.
De eerste pogingen die aan de basis lagen van de stichting van het Abbasidische kalifaat werden begonnen door Ali, een van van Abbas’ kleinzonen, in 717. De zonen van Abbas hadden tot dan toe niet veel belangstelling voor politiek. Ze veranderden echter van mening, toen de Omajjad heersers de leden van de Abbasidische familie Damascus te verlaten.
Ali startte de Abbasidische propaganda in het dorp Humayma in Jordanië, waar hij woonde. Propagandisten werden vanuit dit dorp naar alle uithoeken van het land gestuurd. De Abbasidische propagandisten verklaarden dat ze de strijd van de waarheid tegen de Omajjad onderdrukking gaven en steun wilden van de gemeenschap. Kufa en Khorasan waren de belangrijkste centra waar Abbasidische propaganda werd uitgevoerd. Abu Muslim Khorasani werd in 745 voor deze missie naar Khorasan gezonden.
Abu Muslim Khorasani trok de Omajjadische regering ten val als gevolg van de opstand die door hem begonnen was. Hierna riep hij Abulabbas Abdullah, die van de Abbasidische familie was, uit tot de nieuwe kalief.
De grenzen van het land breidden zich tijdens de Omajjad periode aanzienlijk uit, en dit was de reden waarom de grenzen in de Abbasidische periode niet meer uitgebreid konden worden. De Turken vergrootten hun invloed in de laatste tijd van de Abbasiden. Het was zelfs dankzij de Turken dat het bestaan van de Abbasiden een tijdlang voortduurde.
Het eerste wat de eerste kalief Abulabbas Abdullah deed, was zich ontdoen van de mensen uit de Omajjad familie. Daarom begon men hem met de bijnaam “saffah” te noemen, wat sanguinair betekent. Hij verplaatste het centrum van de staat van Damascus naar de stad Hashimiyya die ten noorden van Kufa lag. Toen Abulabbas Abdullah na vier jaar in functie overleed, werd zijn broer Abu Jafar al-Mansur (754-775) de kalief. Mansur maakte Bagdad tot de nieuwe hoofdstad van de staat. Bagdad bleef de hoofdstad tot de ineenstorting van de Abbasidische staat.
Omdat de reputatie van Abu Muslim Khorasani, die de Abbasidische familie aan het kalifaat had geholpen kalifaat, Mansur verontrustte, riep hij Abu Muslim Khorasani bij zich en liet hem met listen ombrengen. Door de Umayyadische staat omver te werpen, zetten de Abbasiden het sultanaat voort dat voor het eerst door de Umayyaden was ingesteld. In feite benoemde Abulabbas, de eerste Abbasidische kalief zijn broer Abu Jafar tot dauphin. Hierna kwamen alle vijfendertig Abbasidische kaliefen uit de geslacht van Abu Jafar.
De Abbasidische geschiedenis na de stichting wordt in twee perioden verdeeld. De eerste periode omvat de jaren tussen 750 en 847. Deze periode, waarin kaliefen als Mansur, Mahdi, Haroen Rashid, Ma’mun, Mu’tasim en Wasiq aan de macht waren, wordt aanvaard als de “gouden eeuw” van de Abbasiden en zelfs van alle moslimstaten. De vestiging van de Islamitische beschaving kwam voor een groot deel tot stand in deze periode. De tweede periode begon in 847 en duurde tot het jaar 1258, toen de Mongolen de Abbasiden omver wierpen.
De Chinezen die van Oost naar West trokken ontmoetten en bevochten de Arabieren, die in 751 van het Arabisch Schiereiland naar het Oosten kwamen aan de oevers van de rivier de Talas. De Turken van Karmuk en Yagma wilden niet dat het Midden-Oosten onder de heerschappij van de Chinezen zou vallen, dus steunden ze de Arabieren en zorgden voor de overwinning van de Arabieren. Als gevolg van deze oorlog werd de overheersing van de Chinezen over Centraal-Azië voorkomen. Na deze oorlog begonnen de Turken de Islam in groepen te aanvaarden. Van de Chinese gevangenen leerden ze de methode van het papiermaken. De Abbasiden bepleitten de kenmerken van een Islamitische staat, in plaats van de stelling van de Umayyaden van een Arabische staat in het bestuur te volgen, zodat ze de Moslims gelijk behandelden. De Arabische nationalistische politiek veranderde in een communitaire opvatting.
Khalid ibn Barmak, die uit de Balkh in Turkistan kwam, werd door kalief Mansur aangesteld om belangrijke staatszaken te behartigen. Mahdi en Hadi werden respectievelijk kaliefen na Mansur. Haroen Rashid, die daarna tot het kalifaat opklom, is de beroemdste onder de Abbasidische kaliefen.
A De periode van Harun Rashid (786-809)
Het helderste tijdperk van de Abbasiden valt samen met de periode van Haroen Rashid. Yahya, de zoon van Khalid, de zoon van Barmak, was de leermeester van Harun Rashid. Harun Rashid kreeg in zijn jeugd een goede opleiding. Toen hij kalief werd, benoemde hij Yahya tot zijn vizier. Jafar en Fadil, de zonen van Yahya bekleedden ook functies in hoge rangen. Door toedoen van de familie der Barmakiden werd de Islamitische staat goed bestuurd en opgetrokken. De opstanden werden onderdrukt en de gemeenschap bereikte vrede en comfort.
De reputatie van Haroen Rashid verspreidde zich zelfs buiten de Islamitische staat. De Franse keizer Karel de Grote, die over West- en Midden-Europa heerste, stuurde een legaat naar Harun Rashid, om toestemming te krijgen dat de christelijke pelgrims Jeruzalem vrij mochten bezoeken. Harun Rashid gaf de gevraagde toestemming en stuurde met de afgezant enkele geschenken naar Karel de Grote, waaronder vooral een wekker erg in de smaak viel. Deze verklaringen zijn echter alleen op Europese bronnen gebaseerd. De islamitische bronnen vermelden zo’n legatie niet. Daarom worden zulke vertellingen met argwaan behandeld. Haroen Rashid wordt tot de grote heersers van de wereldgeschiedenis gerekend.
Het was een politieke fout van Harun Rashid om de leden van de familie Barmakid te executeren, die lange tijd in de regering hadden gediend, vanwege een ongegronde twijfel. Ook al was het paleis van Harun Rashid een van de meest glorieuze en schitterende paleizen, werd het ook een centrum van kennis en kunsten. Het was Harun Rashid, die van het musiceren een gerespecteerd beroep maakte en succes toonde in de literatuur. De Hanafi school, die werd toegeschreven aan Abu Hanifa, maar ontwikkeld door de werken van zijn leerling Abu Yusuf, verspreidde zich tijdens Harun al-Rashid’s kalifaat. Hoewel de sterkste periode van de Abbasiden de periode van Haroen Rashid was, vonden in dit tijdperk de eerste bewegingen van verdeeldheid plaats. De Aghlabidische Staat die van de Abbasiden gescheiden was en gevestigd in Tunesië begon te ontstaan (800).
B. Noord-Afrika tijdens de tijd van de Abbasiden
Noord-Afrika was getuige van voortdurende conflicten tijdens de tijd van de Abbasiden. Aghlab, die in 148/765 als gouverneur gekozen werd, verloor zijn leven in een veldslag tegen Ibadiyya Kharijieten, hoewel hij ongeveer twee jaar goed over de streek regeerde. Na ongeveer drie jaar over deze streek geregeerd te hebben, werd Umar ibn Hafs, die na Aghlab benoemd was, gedwongen tegen de Kharijies te vechten. De Kharijies sloegen een beleg op Kairouan. Als gevolg van deze oorlog namen de Kharijies de controle over de stad over. Daarop, stuurde Mansur een leger onder leiding van Yazid ibn Haysam ibn Abu Sufra, die de Kharijies versloeg en hun leider doodde en zorgde zo in een paar maanden voor vrede in Noord-Afrika. Yazid ibn Haysam regeerde deze streek 15 jaar lang vreedzaam. De conflicten in Afrika gingen na die datum tot in de periode van Haroen Rashid.
Ibrahim ibn Aghlab, de nieuwe gouverneur die in de periode van Haroen Rashid werd aangesteld, deelde Haroen Rashid mee dat hij, als hij hem het bestuur over Noord-Afrika zou geven, elk jaar 40.000 dinar eerbetoon aan de Abbasidenschat zou betalen na het onderdrukken van de conflicten in de regio. Harthama ibn A’yan, de vorige gouverneur die de moeilijkheden van Noord-Afrika kende, liet kalief Haroen Rashid weten dat dit een goed aanbod was. Zo vestigde Ibrahim ibn Aghlab een autonoom bestuur in Afrika. Na de benoeming van ibn Aghlab was er geen Abbasidische kalief die in staat was een staatsgezag op te richten buiten de westelijke grenzen van Egypte.
Hoewel de Aghlabiden zich tevreden stelden met de vermelding van zichzelf als amirs, muntten ze, zij het zelden, geld waarop behalve hun eigen naam ook de namen van de Abbasidische kaliefen stonden. De Aghlabiden heersten ongeveer honderd jaar (800-909) over het Midden-Mediterrane gebied vanuit de hoofdstad Kairouan, die in de plaats was gekomen van de stad Carthago. Noord-Afrika onder de controle van de Aghlabiden was niet langer een land dat Latijn sprak en het christendom geloofde, maar veranderde in een land dat Arabisch sprak en in de Islam geloofde.
C. De bewegingen van wetenschap en kunst in de tijd van de Abbasiden
In deze periode concentreerden de Abbasiden zich meer op de cultuurpolitiek dan op de veroveringspolitiek. De stad Bagdad werd in de tijd van Kalief Mansur gesticht en het werd het nieuwe staatscentrum. De vertaling van de werken van de Griekse filosofen in het Arabisch werd voor het eerst in deze periode aangevat. De geleerden en kunstenaars werden beschermd en gesteund in de periode van Harun Rashid. Bagdad ontwikkelde zich tot een centrum van cultuur en kennis.
Er werden driemaal expedities over Byzantijn georganiseerd in de jaren 797, 804 en 806, en er werd een belasting op Byzantijn geheven. Langs de Byzantijnse grenzen werden de grenssteden Awasim en Thughur gesticht, waar de Turken zich vestigden. De hele werken van de Griekse filosofen werden in de periode van Ma’mun in het Arabisch vertaald. Er werden talrijke madrasahs en bibliotheken in Bagdad geopend. Inheemse en buitenlandse geleerden kwamen naar Bagdad om belangrijke wetenschappelijke werken te doen.
De Mutazila sekte won aan kracht. De sterkte van het leger en de regering ging van de Iraniërs over op de Turken. Er werd een keizerlijk leger opgericht dat uit Turken bestond.
Na Haroen Rashid werd zijn zoon Ma’mun de kalief. Het land werd in de tijd van Ma’mun door elkaar geschud met opstanden en revoluties. Ondanks alles besteedde Ma’mun zijn tijd aan doelmatige en blijvende werken, en stichtte hij verschillende instellingen. Hij bracht vele geleerden en geleerde werken uit verschillende landen en streken mee. Hij stimuleerde enerzijds wetenschappelijke werken en anderzijds kunstwerken. Hij had twee observatoria gebouwd, een bij Bagdad en een ander in Damascus.
Behalve de moskeeën is het eerste beroemde instituut op het gebied van hoger onderwijs de Baytul Hikmah, opgericht door kalief Ma’mun (813-833). De Academie van Gundeshapur was als voorbeeld genomen. Behalve als vertaalcentrum werd ze ook gebruikt als academie en als openbare bibliotheek.
De eerste instelling voor hoger onderwijs in echte zin was de Nizamiyah Madrasah, opgericht door de beroemde Seltsjoekse vizier Nizam al-Mulk in Bagdad (1065-1067). Deze madrasah was de eerste georganiseerde universiteit in de Moslimwereld. De kosten van levensonderhoud van de studenten werden door de madrasah betaald, wat ook een precedent werd voor de eerste in Europa gestichte universiteiten. Later richtte de kalief Mustansir een andere populaire madrasah op, Mustansiriya genaamd (1226-1242).
De begindagen van de Abbasidische periode waren een heel belangrijke tijd die zijn sporen naliet op de Islamitische cultuur en beschaving. In de moslimwereld kregen in deze periode verschillende instellingen en wetenschappen vorm. Ze verbeterden mettertijd en droegen bij tot de ontwikkeling van de beschaving in Europa. In de Moslimwereld werden de eerste werken over filologie, theologie, sociale en natuurwetenschappen door de Umayyaden opgezet en het was in de periode van de Abbasiden dat deze wetenschappen zich tot zelfstandige wetenschappen ontwikkelden.
De Mutazila denkers, die onder de bescherming van Ma’mun stonden, kregen de kans om verschillende wetenschappen te scheppen en uitvindingen te doen die gebaseerd waren op het inzicht waarvoor het intellect de basis was. Ma’mun sloot zich vaak aan bij de debatten in Darul Hikmah die door hem gesticht was. Ook Mu’tasim die na Ma’mun de kalief werd, was een aanhanger van de geleerde (ulama). De wetenschappelijke werken die in de tijd van Ma’mun begonnen, gingen in zijn periode steeds verder. Hij vestigde voor zichzelf een centrum in Samarra ten noorden van Bagdad. Na korte tijd veranderde deze plaats in een welvarende plaats. Er werden moskeeën, scholen en paleizen gebouwd. Wat grootsheid betreft, begon het te wedijveren met Bagdad.
Mu’tasim, wiens moeder een Turkse was, bezocht de Turkse provincies. Hij ontmoette zijn ooms en mensen uit hun omgeving die hem bevielen. Hij richtte een verdedigingsmacht op die uit de Turken bestond. Het aantal en het prestige van de Turken namen geleidelijk toe. Het belang van de Turken in de centrale regering bleef ook na de periode van Mu’tasim bestaan.
Lees ook: Kalief en Kalifaat in de islam